De Confessiones van Augustinus in het middelbaar onderwijs
Terug naar Homepage

Terug naar Archief

Naar Hoofdstuk
pagina Godsdienst
onderwijs

augustinusAli B als AugustinusHier zie je twee plaatjes. Hier links zie je één van de afbeeldingen van Augustinus. Het is een afbeelding uit de traditie van de kerk. Waarschijnlijker is dat hij er in zijn jeugdjaren ongeveer heeft uitgezien als op het plaatje rechts, een foto van de rapper Ali B, want in ieder geval zijn moeder was een Berber, weliswaar niet uit Marokko, maar uit oosten van Algerije, maar toch.
                                    
Hij werd daar in 354 geboren. Zijn moeder is een christen en zijn vader niet. Je kan zeggen dat dat de twee zielen zijn die in hem samenkomen. Aan het begin van zijn leven gaat hij vooral de kant op van zijn vader: hij leert de Latijnse literatuur kennen en hij heeft niet bepaald een christelijk leven. Maar na zijn bekering komen christendom en heidense letteren bij elkaar. Hij wordt christen, maar een christen die in de traditie van de antieke beschaving staat.

Augustinus gaat, als hij 17 is, naar Carthago, zo’n 230 kilometer van zijn geboorteplaats vandaan Hij heeft van een stadgenoot een soort beurs gekregen om daar een opleiding in de retorica te volgen. In Carthago neemt hij deel aan het goede leven en krijgt een vriendinnetje bij wie hij een zoon, Deodatus, verwekt. Zij blijft 15 jaar zijn vriendin.

Hij gaat ook les geven in Carthago en hij wil carriëre maken en gaat naar Rome. Eerst lukt dat niet, maar als hij dertig jaar oud is, maakt hij een formidabele carriërestap: hij wordt leraar retorica aan het hof van de keizer in Milaan. Enerzijds een prachtige positie, aan de andere kant: een stressvol beroep. Bovendien blijft er steeds iets aan hem knagen: 'wil ik dit wel, moet ik niet iets anders'. Hij vertelt dat hij op een dag op weg is naar het keizerlijke hof om een mooie lofrede op de keizer te houden. Heel geestig schrijft hij daar over: ‘Ik zou veel waardering voor die lofrede krijgen, hoewel die lofrede voor het grootste deel uit leugens zou bestaan en iedereen wist dat het leugens waren’ (Confessiones VI,VI,9). Op weg naar de keizer komt hij langs een bedelaar, die duidelijk aangeschoten is en veel plezier heeft, en dan denkt hij: mijn hemel, die man heeft een beetje plezier in zijn leven en dat probeer ik ook te bereiken door carriëre te maken en me uit te sloven en mezelf onder grote spanning te zetten. Als genot hebben en plezier hebben het doel in mijn leven is dan maak ik wel een ingewikkelde omweg!

Zijn moeder verhuist mee naar Milaan. Zij probeert hem er toe over te halen om te gaan trouwen. Hij stemt er in toe en zijn moeder gaat een meisje uit de gegoede kringen voor hem uitzoeken, want hij kon natuurlijk niet met zijn vriendinnetje trouwen. In die tijd ontmoet hij ook Ambrosius, de bisschop van Milaan, ook een reuzengestalte uit de kerkgeschiedenis, een retorisch talent en iemand die veel indruk op hem maakt. Hoe dan ook in deze tijd komt het tot een bekering. Augustinus wordt christen, samen met zijn zoon Adeodatus laat hij zich dopen met Pasen 387. Hij geeft zijn carriëre op, zegt het huwelijk af, legt zijn functie als leraar retorica neer en hij gaat terug naar Afrika, waar hij bisschop van de stad Hippo in het huidige Tunesië wordt.

Een belangrijke gebeurtenis in zijn leven is de inname en de plundering van Rome door de Gothen in 410 n. C.. In onze tijd was de aanslag op het WTC in New York een schok. Nu moet je je voorstellen dat er niet alleen een aanslag wordt gepleegd op de hoofdstad van de beschaafde wereld, maar dat die hoofdstad ook wordt ingenomen. Dat is een existentiële crisis geweest. Hoe kunnen wij nog verder leven. Welke bedoeling heeft God met de wereld.

Augustinus is dus iemand die staat op het scharnier van twee tijdperken. Aan de ene kant is hij erfgenaam van de Romeinse wereld en daar helemaal door gevormd. Aan de andere kant is hij christen en gaat hij een tijd tegemoet waarin de macht van Rome verdwijnt.

Het boek Confessiones (= belijdenissen, bekentenissen, lofprijzingen) is een soort autobiografie. We zullen er een paar fragmenten uit lezen.


Magnus es, domine, et laudabilis valde:
magna virtus tua
et sapientiae tuae non est numerus.

Et laudare te vult homo,
aliqua portio creaturae tuae,
et homo circumferens mortalitatem suam,
circumferens testimonium peccati sui
et testimonium, quia superbis resistis:
et tamen laudare te vult homo,
aliqua portio creaturae tuae.

Tu excitas, ut laudare te delectet,
quia fecisti nos ad te
et inquietum est cor nostrum,
donec requiescat in te. (Confessiones I,I,1)
U bent groot, o Heer, en zeer te loven.
Groot is uw kracht
en onmeetbaar uw wijsheid.

En nu wil een mens u loven, een mens,
één of ander deeltje van uw schepping.
Ja , een mens, die zijn sterfelijkheid met zich meedraagt,
die met zich meedraagt het getuigenis van zijn zonde
én het getuigenis dat u de hoogmoedigen weerstaat.
Toch wil een mens,
een of ander deeltje van uw schepping, u loven

U wekt hem er toe op, dat het zijn lust is u te prijzen.
Want u hebt ons zo gemaakt,
dat wij naar u toe willen gaan,
en onrustig is ons hart, totdat het rust vindt in u..


Dit is niet de tekst van een monnik in de woestijn, maar van een man die doorkneed is in de retorica van zijn tijd. Dit is het begin van de Confessiones, de belijdenissen van Augustinus. De Confessiones is een soort autobiografie. Augustinus vertelt hierin over zijn leven, over zijn jeugd, speciaal ook over de zonden van zijn jeugd en over zijn bekering. Verder komen er allerlei theologische thema’s in de Confessiones voor.

Het bijzondere van de Confessiones is de vorm. Er zijn boeken die geschreven zijn in de derde persoon, dat zijn de meeste boeken. Er zijn boeken waarin de lezer wordt aangesproken, als een ik-figuur aan het woord is. In de Confessiones wordt God aangesproken. Het hele boek is gericht op God en in die vorm zie je wat Augustinus wil met een mens: n.l. dat een mens zich richt op God en dat een mensenleven steeds meer op God gericht is. Tegelijkertijd weet Augustinus donders goed dat er behalve God nog een heel aantal andere lezers zijn. Hen probeert hij te overtuigen en mee te nemen.


Vragen voor leerlingen over Confessiones I,I,1

1. Er wordt in dit stuk gewerkt met contrasten. Wat is het hoofdcontrast?

2. De mens is niet alleen een klein onderdeeltje van de schepping, hij is ook sterfelijk.
    Hoe komt het dat een mens sterfelijk is. Aan welk bijbelverhaal denk je dan?

3. ‘Ja , een mens, die zijn sterfelijkheid met zich meedraagt,
    die met zich meedraagt het getuigenis van zijn zonde’

    Hoe zijn sterfelijkheid en zonde (volgens de bijbel) aan elkaar gekoppeld?

4. Op welke manieren is de mens met God verbonden, volgens Augustinus in dit stuk? Noem er minstens twee.

5. Wie zijn de hoogmoedigen en waarom? (Denk nog steeds aan hetzelfde bijbelverhaal)

6. Hoe kan de kleine mens God loven?

7. Wie of wat is, volgens Augustinus, de bestemming van een mens.

8. Hoe merken we in ons leven, volgens Augustinus, dat we naar God toe willen?

Je ziet de mooi gecomponeerde opbouw van dit stuk. Het begint met God te loven en zijn grootheid te prijzen. Dat doet hij door middel van kunstig gekozen psalmcitaten. Dat wordt gecontrasteerd met de kleinheid van de mens, de mens is slechts een klein deeltje van de schepping. Niet alleen is de mens klein, maar de mens is ook sterfelijk, de mens is ook eindig. Die sterfelijkheid getuigt van de zonde van de mens, n.l. de zonde van Adam en Eva, die zich lieten verleiden door de slang. Als straf daarvoor werden zij uit het paradijs gejaagd. Maar het mooie is dat Augustinus de sterfelijkheid van de mens niet alleen ziet als een straf, maar ook als een getuigenis van God n.l. dat hij de hoogmoedigen weerstaat. De hoogmoedigen, dat zijn opnieuw Adam en Eva, en waaruit bestond hun hoogmoed: dat zij aten van de boom van kennis van goed en kwaad, dat zij wilden zijn als God.

Het mooie is dus dat Augustinus nu uitgeweid heeft over de kleinheid van de mens, maar nu tegelijkertijd ook verteld heeft dat God werkt in een mens, juist in zijn sterfelijkheid, in zijn sterfelijkheid is de mens getuige van God. Je denkt: hij heeft het over de kleinheid van de mens, maar in die kleinheid komt God binnen.

Hoe kan de kleine mens God nu loven? Dat kan hij doordat God zelf een mens daartoe opwekt. God heeft een mens erop aangelegd om hem te prijzen. De mens is zo geschapen dat hij naar God toe moet gaan. God is de bestemming van een mens en er blijft onrust in je totdat je je bestemming bereikt hebt. De onrust, die ieder mens in zich heeft, die onrust, zegt Augustinus, die zal verdwijnen als jij je bestemming gevonden vond. En die bestemming is God.


Veni Carthaginem, et circumstrepebat me undique sartago flagitiosorum amorum.
Nondum amabam et amare amabam
et secretiore indigentia oderam me minus indigentem.

Quarebam quid amarem, amans amare,
et oderam securitatem et viam sine muscipulis,
quoniam famis mihi erat intus ab interiore cibo,
te ipso, deus meus, et ea fame non esuriebam,
sed eram sine desiderio alimentorum incorruptibilium,
 non quia plenus eis eram, sed quo inanior, fastidiosior.
(Confessiones III,I,1)

Ik ging naar Carthago en overal om me heen bruiste de maalstroom van schandelijke liefdes.
Echt liefhebben deed ik nog niet, maar ik had het liefhebben lief.
Tegelijkertijd, door een verborgen behoefte, haatte ik mezelf omdat ik zo weinig behoefte had.
Ik zocht naar iets om lief te hebben, ik had het liefhebben lief,
en ik haatte het veilige leven en de weg zonder verzoekingen
aangezien ik van binnen een honger had die vreemd was aan een innerlijke maaltijd, u zelf, mijn God, en door die honger werd ik niet verzadigd, maar ik was zonder verlangen naar onvergankelijke spijzen, niet omdat ik vol van hen was, maar hoe leger ik was, des te meer stonden zij mij tegen.

In dit fragment komen prachtig de tegenstrijdige gevoelens van Augustinus naar voren. Hij is bezig met de liefde, maar het is de ware liefde niet. Hij ontdekt dat hij alleen het liefhebben liefheeft. Tegelijkertijd haat hij zichzelf omdat hij geen echte behoefte heeft n.l de behoefte naar God.

Hebben jullie het gedicht 'Odi et amo' gelezen? Het is van de jonge Romeinse dichter Catullus.

Odi et amo                                    Ik haat en ik bemin
Quare id faciam,                            waarom ik dat doe,
- fortasse requiris -                        vraag je misschien,
nescio.                                          ik weet het niet.  
Sed fieri sentio                              Maar ik voel dat het zo is
et excrulcior.                                 en ik word er door verscheurd.

Ook hier gaat het over amare et odire.  Zou Augustinus aan dit gedicht gedacht hebben toen hij het bovenstaande schreef?
In welk bekend boek is er nog meer een liefde in Carthago? Blijft de held trouw aan deze liefde?

 Hierna lezen we in vertaling: VIII,VI,14 en de eerste alinea van 15. Als er tijd over is kan ook VIII, VIII,19. Anders alleen nog VIII, XI, 28-29

 Hieronder een fragment dat gelezen kan worden als er meer tijd is:




Ita sarcina saeculi, velut somno assolet,
dulciter premebar, et cogitationes, quibus meditabar in te, similes erant conatibus expergisci volentium, qui tamen superatie soporis altitudine remerguntur.

et sicut nemo est, qui dormire semper velit, omniumque sano iudicio vigilare praestat, differt tamen plerumque homo somnum excutere, cum gravis torpor in membris est, eumque iam displicentem carpit libentius, quamvis surgendi tempus advenerit: ita certum habebam esse melius tuae caritati me dedere quam meae cupididati cedere;

sed illud placebat et vincebat, hoc libebat et vinciebat. Non enim erat quod tibi responderem dicenti mihi: surge qui dormis et exsurge a mortuis, et inluminabit te Christus, et undique ostendenti vera te dicere, non erat omnini, quid responderem veritate convictus, nisi tantum verba lenta et somnolenta: “modo”, “ecce modo”, sine paululum”.

Sed “modo et modo”non habebat modum et “sine paululum”in longum ibat.
Frustra condelectabar legi tuae secundum interio-rem hominem, cum alia lex in membris meis repugnaret legi mentis meae et capti- vum me duceret in lege peccati, quae in membris meis erat. Lex enim peccati est violentia consuetudinis, qua trahitur et tenetur etiam invitus animus eo merito, quo in eam volens inlabitur. Miserum ergo me quis liberaret de corpore mortis huius nisi gratia tua per Iesum Christum, dominum nostrum?

(Confessiones VIII, V, 12)

Zo liet ik mij, zoals wel in de slaap gebeurt, door de last van de wereld met welbehagen neerdrukken; en de gedachten, die ik al peinzend op u richtte, waren gelijk aan de pogingen van hen die willen ontwaken, maar die toch weer inslapen, overmand door de diepte van de slaap

En zoals er niemand is die altijd wil slapen en het volgens het gezonde oordeel van een ieder beter is om wakker te zijn - maar toch stel je het uit om de slaap van je af te schudden, wanneer je lichaam zwaar van loomheid is. Je was de slaap al liever kwijt, maar toch geniet je er van, ook al is de tijd om op te staan gekomen - zo stond het bij mij vast dat het beter was me aan uw liefde over te geven, dan om toe te geven aan mijn verlangen naar genot.

Het ene behaagde me en won  me voor zich, het andere stond me aan en bond me aan zich. Er was niets dat ik u kon antwoorden als u tot mij zei: “Ontwaak, jij die slaapt, en sta op uit de dood en Christus zal over je lichten’ . En omdat u mij overal toonde dat u ware dingen sprak, wist ik u helemaal niets meer met overtuiging te antwoorden, behalve lome en slaperige woorden: ‘zo meteen’, ‘ja zo meteen’, ‘nog een heel klein poosje’.

Maar dat ‘meteen, zo meteen’ was niet meteen en dat ‘nog een heel klein poosje’ duurde lang.
Het was vergeefs dat ik mij verheugde in uw wet volgens de innerlijke mens omdat een andere wet in mijn lichaam strijd voerde tegen de wet van mijn geest en mij gevangen nam volgens de wet van de zonde die in mijn lichaam heerste. De wet van de zonde is de overweldigende kracht van de gewoonte, waardoor de geest zelfs tegen zijn wil wordt meegesleurd en vastgehouden. Met als resultaat dat de geest vrijwillig hiernaar afglijdt. Wie zal mij, ongelukkige, bevrijden van het lichaam van deze dood, als niet door uw genade door Jezus Christus, onze Heer’.


We zien hier hoe zeer Augustinus met een vergelijking uit het dagelijkse leven, duidelijk maakt wat hij bedoelt. Het beeld van een mens die zich nog eens lekker om wil draaien, dat zo herkenbaar is, wordt gebruikt om te laten zien hoe zeer hij er steeds niet toe kon komen om zich aan God over te geven. Het is ook formidabel om te zien hoe dit beeld naadloos aansluit bij het Paulus-citaat: ontwaak gij die slaapt. De hele bijbelse metafoor van de slaap als de doodsslaap, de slaap in de zonde, de mens die nog niet ontwaakt is in het heil, wordt voorbereid en op zijn situatie toegepast.
Het is ook mooi om te zien hoe hij zijn theologie helemaal met zijn eigen biografie doorweeft. Je kan ook schrijven: ‘de wet van de zonde is de overweldigende kracht van de gewoonte, waardoor de geest zelfs tegen zijn wil wordt meegesleurd en vastgehouden’. Maar Augustinus geeft zo’n denkbeeld vlees en bloed door het aanschouwelijk te maken met zijn leven.
Augustinus staat hier zo lang bij stil omdat het een kerngedachte van hem is: in een mens wordt strijd gevoerd. Een mens weet het goede wel, maar neigt toch steeds naar het kwade. Over deze tijd schrijft hij elders heel geestig. Hij zegt daar terugkijkend moet ik zeggen dat het was alsof ik steeds tot God bad: Heer, geef mij een kuis leven, maar nu nog niet. De tweestrijd is belangrijk. Een mens is een verdeeld wezen. Dat gaat ook niet voorbij als je je eenmaal aan God hebt overgegeven. Dat blijft een leven lang.

De Latijnse tekst van de Confessiones is hier te vinden.
Een inleidend artikel op Augustinus is hier te vinden.   
Een heel andere lesopzet, ontwikkeld door de KU Leuven voor het Hoger Onderwijs is hier te vinden