Terug achter de beeldenstorm.

Over Witvliets ‘Het geheim van het lege midden’
Terug naar Archief

Terug naar
Homepage

De jaren negentig gaven een blik op een zich vernieuwende en grenzenloze wereld te zien. Traditionele christelijke godsdienst en socialisme waren grotendeels weggevallen als kompas voor een mensenleven of als vaste grond om je tegen af te zetten. De vrijheid had gewonnen, maar leidde al snel tot een onbehagen. Gewonnen was een openheid voor de hele wereld, verloren een gevoel van ergens thuis te horen. Gewonnen was een vrijheid tegenover welke aanspraak van traditie en autoriteit dan ook, verloren een concreet engagement en een verbondenheid van langer dan half uur. Voortaan mocht je jezelf worden, maar onduidelijk was hoe je dat werd, hoe je dat vol kon houden en of je toch niet nog even heel iemand anders zou worden.

Traditie en identiteit

In het begin van die jaren negentig nam Theo Witvliet deel aan een Europese oecumenische werkgroep die ingesteld was door kerken van de Leuenbergse Kerkgemeenschap. Zij stelden de vraag hoe dit moderne vrijheidsbesef zich verhoudt tot het reformatorische vrijheidsbegrip. In het slotdocument van deze werkgroep sluiten zij zich aan bij gedachten die de politiek filosoof Claude Lefort ontwikkelde over de democratie. Hij stelt dat in een democratie de macht niet in handen van één institutie of één groep moet zijn. In een waarlijke democratie is er een voortdurend geïnstitutionaliseerd machtsconflict tussen verschillende groepen en instituties. De plaats van de macht moet een lege plaats zijn. Het midden van de macht moet principieel onbezet zijn. Dit beeld van een ‘lege plaats’ nam de werkgroep over en smeedde het tot een begrip dat kritisch werd ingezet tegen alle machten (techniek, geld, arbeid) die weliswaar behulpzaam kunnen zijn om het proces van vrijheid en humaniteit vorm te geven, maar tot afgoden worden als zij zich als centrerende macht opwerpen.

Met dit beeld van de lege plaats of het lege midden sloot Witvliet in 1999 zijn boek ‘Gebroken traditie’ af. In dit boek onderzocht hij de verhouding tussen pluraliteit en identiteit in de christelijke traditie. Het nieuwe van dit boek was dat hij het belang van traditie naar voren bracht. “Voor het omgaan met permanente veranderingsprocessen moet je stevig op je benen staan; dat vraagt om roots, om verankering in een verleden om de toekomst aan te kunnen.” Binnen de progressieve Nederlandse theologie was deze aandacht voor traditie vrij nieuw. Het vaste anker van het progressieve denken in de jaren zestig en zeventig was juist het belang van de negatie, het openbreken en afbreken van tradities. Heil lag in het nieuwe, het doorbrekende, het nog niet bestaande. Heil was niet verbonden met het verleden, maar met de toekomst.

Tot halverwege de jaren tachtig was Witvliet ook zelf exponent van deze progressieve traditie. Via televisieprogramma’s en colleges gaf hij aandacht aan de bevrijdingstheologie in Nederland. In 1985 promoveerde hij op de Amerikaanse Zwarte Theologie. Na zijn promotie maakte hij - voor zover ik het kan overzien - een wending door en ging hij zich meer richten op de eigen Europese situatie. Niet meer hield hij zich primair bezig met de vragen van Zwarte theologen over hun identiteit, maar ging hij zich meer en meer richten op de vragen van de christelijke identiteit in de westerse samenleving.

In zijn nieuwe boek het ‘Geheim van het lege midden’ werkt Theo Witvliet het beeld van ‘het lege midden’ verder uit. Dit keer op een lichtere, essayistische toon en toegankelijker voor een grotere lezerskring. Ondertussen ook onder enigszins gewijzigde omstandigheden. Na de aanslagen van 11 september 2001 en de opkomst van Pim Fortuyn is de vraag naar de identiteit van onze samenleving een belangrijke vraag in het publieke debat geworden. Met die vraag is onlosmakelijk ook de vraag naar de identiteit van de christelijke religie verbonden.

Beeldverbod
 

Het boek begint met een fraaie voorstudie. Hierin wordt de problematiek van de instabiele identiteit van mensen in de 20e eeuw verkend. In de westerse cultuur dreigt het begrip identiteit duurzaamheid en continu
ïteit te verliezen. Daardoor weten we niet goed meer wie we zijn. “Geschiedenis en toekomst vervagen ten gunste van een heden zonder dieptedimensie, waarin alle mogelijkheden even open als ongewis zijn”. Aan de hand van de hoofdpersonen uit de romans van Max Frisch verkent Witvliet de worsteling van mensen met hun zwevende identiteit. Het hoofdstuk is een fraai geschreven essay op zich, dat in een literair blad niet zou misstaan.

In het tweede hoofdstuk pleit Witvliet ervoor om tegenover de vervaging van de christelijke identiteit niet over te gaan tot een bewaking van de grenzen van de christelijke identiteit. Hij pleit voor grensoverschrijdingen vanuit het idee dat identiteit nooit vastligt en te hebben is. Hij ziet identiteit meer als een belofte, als een eschatologische categorie. Christelijke identiteit is altijd in wording.

Vervolgens gaat Witvliet op zoek naar wat voor hem de kern van het vervagen van de christelijke identiteit is: dat ook het Godsbegrip leidt aan grensvervaging. “Het woord “God”als naam voor een almachtig opperwezen is een leeg begrip geworden.” Ook hier polemiseert hij met de defensieve reactie van vasthouden aan een overgeleverd Godsbegrip. Daartegen brengt hij het beeldverbod in stelling: van God mag je geen gesneden beeld maken.

Vrijheid

Witvliet onderkent het belang van traditie en van identiteit. Tegelijkertijd is hij bang om opgesloten te raken in een vastgelegde en autoritair vormgegeven traditie. Daarom pleit hij voor een levende traditie, een traditie die openstaat naar andere en nieuwe elementen. Daarmee staat hij in het spoor van een aantal 20e eeuwse filosofen (Buber, Heidegger, Derrida) die allemaal iets vergelijkbaars hebben bepleit.

Toch zit hier een probleem. Er zit een spanning tussen de openheid van een traditie en haar handhaafbaarheid als traditie. Aan de ene kant ontkracht de principiële openheid van zo’n levende traditie de vaste vormen en waarden die een traditie nu eenmaal wil bijbrengen. Aan de andere kant remt de vastheid van een traditie haar pluraliteit en openstaan voor vernieuwingen. Witvliets zorg in dit boek is duidelijk dat de (hernieuwde roep om) traditie leidt tot het verstarren van de godsdienst. In de twee hoofdstukken over de identiteit van God en van het christendom, gaat al zijn energie er in zitten om te stellen dat deze identiteit niet vastgelegd moet worden om zo de vrijheid te bewaken. Jammer is daardoor dat heel weinig aandacht krijgt hoe de christelijke identiteit en traditie dan eigenlijk vormgegeven moet worden. Of waar die inhoudelijk uit bestaat.

Het volgende hoofdstuk over het mensbeeld neemt de verdediging van de vrijheid vervolgens nadrukkelijk als uitgangspunt. Pas in het daaropvolgende en laatste hoofdstuk schetst Witvliet de religieuze In kort en helder bestek schetst Witvliet drie bedreigingen van de vrijheid van de mens: genetisch ingrijpen, het verdwijnen van de vrije wil in een technologische cultuur en het verdwijnen van het recht op een privé-domein. Ook dit is een mooi en creatief doordacht hoofdstuk. Witvliet geeft een heldere analyse van Sloterdijks spraakmakende rede ‘Regels voor het mensenpark’ over genetisch ingrijpen.. Witvliet toont zich hier opnieuw een theoloog met een uitstekende antenne voor nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen.

In lijn met de vorige hoofdstukken schetst Witvliet een anthropologie vanuit de notie dat de mens een beelddrager Gods is. Zoals het beeld van God niet gefixeerd mag worden moet ook het beeld van de mens niet worden vastgelegd: de mens is een vrij en onvoltooid wezen.

 In het laatste hoofdstuk komen ethische en spirituele implicaties van ‘het lege midden’ ter sprake. Witvliet pleit hierin voor een spiritualiteit waarbij het ‘midden’ van een mens leeg blijft: hij leert afzien van zijn drift tot zelfhandhaving. Een mens moet zelfverlies durven te riskeren, door ontvankelijkheid en overgave. Zo maakt een mens ruimte voor ethiek: hij laat zich raken door wat hij hoort en ziet. Dit leidt tot een woede over wat mensen elkaar aandoen. Deze woede is een bron van weerstand en verzet. Het leeghouden van het ‘midden’ van een mens zorgt er ook voor dat er ruimte komt voor de spirituele zaken die hij via de traditie aangereikt krijgt.

Maansteenrif
                     
Door Witvliets boek loopt als een rode draad Marsmans gedicht De Zee uit zijn cyclus Tempel en Kruis.

Wie schrijft, schrijv’ in den geest van deze zee
of schrijve niet; hier ligt het maansteenrif
dat stand houdt als de vloed ons overvalt
en de cultuur gelijk Atlantis zinkt;

De zee die Marsman hier bezingt is de Middellandse zee, waar zowel de tempel (klassieke beschaving) als het kruis (christendom) haar oorsprong hebben. De beide tradities die samen het humane karakter van de westerse beschaving voortbrachten en onderhouden. Het interessante daarvan is dat dit gedicht ook de rode draad vormt in het oeuvre van Witvliets leermeester C.W. Mönnich, zo niet zijn geloofsbelijdenis. Bij Mönnich gaat het daarbij vooral om een zoeken naar een verzoening tussen Athene en Jeruzalem, tussen het zoeken naar waarheid uit de klassieke traditie en de keuze voor het leven in de godsdienst van Israël. In zijn interpretatie van dit gedicht komt Witvliet vooral terug op het maansteenrif: het harde, onverzettelijke, dat weerstand kan bieden tegen de vloed van barbarij. Die barbarij komt, zo stelt Witvliet nadrukkelijk, niet in eerste instantie uit gebieden buiten de westerse cultuur (bijv. de Islam), maar net als in het jaar dat Marsman dit gedicht schreef (1939), van binnenuit, vanuit de Europese cultuur.

Als ik Witvliet goed begrijp wil hij in zijn boek het volgende zeggen: de identiteit van het westerse christendom is niet dat zij een bastion aan regels, gewoonten en meningen vormt, maar juist haar zelfkritisch vermogen, haar bereidheid het hart van haar eigen identiteit steeds opnieuw leeg te maken. Daarmee voorkomt zij dat zijzelf tot een barbarij wordt. Analoog aan Leforts theorie over de staat mag er niet één centrerende macht in het christendom zijn. De begrippen en instanties die het christendom behulpzaam zijn in haar missie mogen niet tot afgoden worden doordat zij zich als de enkel centrerende macht opwerpen. Het christendom en ook een kerkelijke gemeente heeft zo een leven en een traditie waarbij het centrum wisselt: soms is het het diakonale handelen, dan weer de liturgie, het leren of de verkondiging. Juist dit is het unieke van de christelijke identiteit en wat zij in te brengen heeft in het gesprek tussen de godsdiensten en in de debatten over de identiteit van onze samenleving.

Witvliet is op zoek naar een levende traditie, een traditie die openstaat voor vernieuwing. Witvliet voert een krachtig pleidooi voor het open houden van de traditie. Maar hoe die levende traditie traditie blijft komt niet uit de verf. Terwijl juist daar mijn zorg zit. De reformatorische traditie van bijbellezen in het huisgezin en catechese van de jeugd is weggevallen zonder dat er iets voor in de plaats is gekomen. En wat er nog is wordt soms bewust afgebroken. Ik zie gemeenten die hun liturgie vernieuwen tot alleen de cantor overblijft. Ik word geconfronteerd met het overhoop halen van gemeenten - in de kerk heet dat ‘gemeenteopbouw’ - die resulteert in onverschilligheid van gemeenteleden en kerksluiting. Bij de bezinning op traditie hoort een bezinning op de mechanismen die een traditie vorm geven en de instituties die een traditie dragen. Dat veronderstelt dat je ook ongeveer weet wat je wilt overdragen.

De voortgang van een traditie eist in ieder geval ook het stellen van grenzen. Of je nu het doen van geboden in het middelpunt van de traditie stelt zoals het jodendom, of de leer zoals het christendom, of dat je een mengvorm hanteert zoals in het briljante vijfzuilen-systeem van de Islam, om een traditie te handhaven moet je grenzen stellen en die ook willen bewaken. Er zit zodoende een grotere spanning in het begrip levende traditie dan velen waar willen hebben. Misschien is het zelfs wel een contradictio in terminis, want zoveel tradities vervluchtigen als ze niet bewaakt worden en lopen uiteindelijk vast als ze wel bewaakt worden. In beide gevallen worden ze op sociaal-darwinistische wijze afgelost door iets geheel anders.

Wat ik ook niet zie in Witvliets essay is de positieve wijze waarop een godsdienstige traditie het maansteenrif van de vrijheid beschermt. Godsdienst gaat om de laatste dingen in een mensenleven en juist daardoor word een mens verleid tot in het uiterste dingen te doen. In een godsdienstige traditie is men bekend met deze aandrang en wordt ze getemperd en omgebogen: men offert bokjes in plaats van het eigen kind. Een traditie weet de uiterste zaken dagelijks aan de orde te stellen en toch leefbaar te houden. Volgens mij is Witvliet het hier helemaal mee eens, maar het heeft hier niet echt zijn aandacht.

Witvliets project begon bij een confrontatie tussen het reformatorische vrijheidsbegrip en het moderne vrijheidsbegrip. Het (reformatorische) beeldverbod werd in stelling gebracht om de moderne vrijheid vrij te kunnen houden van de afgoden van geld, techniek, arbeid en defensieve kerkelijke reaktie. De negerende tendens van de Reformatie spitst op deze wijze het vrijheidsproject van de Verlichting toe. Beider vrijheidsdrang versterkt elkaar.

Witvliet denkt hier verder in de lijn van zijn leermeester Mönnich voor wie het besef van de breuk juist het belangrijkste van de reformatie was. Maar ik denk dat we weg moeten van dit denken in breuken. Pas dan zal het lukken om een traditie ook te continueren. Dat betekent een afscheid van een deel van de reformatie.

Waarschijnlijk komt dan voor een deel het katholieke traditiebegrip in beeld. Want laten we nu eerlijk zijn: als er ergens een organisatie is die traditie en vernieuwing bijeen houdt dan is dat toch de katholieke kerk. Niet altijd even handig, vaak schoksgewijs, maar toch. Het is een organisatie met een weliswaar duidelijk bezet centrum (eucharistie en leergezag) maar met een grote pluraliteit in heel veel nevencentra (congregaties, bijzondere opdrachten etc.). Moeten we niet terug achter de beeldenstorm?

Coen Wessel

Theo Witvliet, Het geheim van het lege midden, Over de identiteit van het westers christendom, Meinema 2003. Prijs: 16,90.

(Verkort verschenen in : Nico Bakker e.a. (redactie), Het protestantse ongeloof, tijdschriftreeks 'Om het levende Woord' nr. 14, Kok Kampen 2004, p.146-149)