Enoch
Powells profetie van 'Rivers of Blood'
|
|
Naar
Homepage Naar Archief |
Op
20 april 1968 hield het Britse Conservatieve parlementslid Enoch Powell
een
beruchte rede die bekend zou komen te staan als de 'Rivers of Blood' speech. In
een mengeling van rationeel aandoende cijfers, verhalen van ‘gewone
mensen’ en
apocalyptische visioenen sleept Powell zijn hoorders mee in een
anti-immigratiestandpunt.
De knappe redevoering geeft een goed inkijkje in de wijze van denken
van een
racistische tegenstander van de komst van vluchtelingen. Powell berijdt
gedachtensporen die later te vinden zijn bij Fortuyn en Wilders, maar
die ook
verder breed in onze cultuur aanwezig zijn. De
gewone Engelsman en de weduwe Powells
speech is goed opgebouwd en lijkt op het eerste gezicht misschien zelfs
redelijk.
Enoch Powell was dan ook niet iemand van de straat. Hij beheerste vele
talen en
hij had klassieke talen gedoceerd in Sydney. Centraal in zijn speech
staan twee
verhalen van ‘gewone mensen’. De eerste is een man die hij ontmoet en
die hem
na enig aarzelen toevertrouwt: ‘Als ik het geld had, zou ik niet in dit
land
blijven…Ik heb drie kinderen. Ze hebben alle drie de middelbare school
doorlopen en twee van hen zijn getrouwd en hebben een gezin. Ik zal pas
tevreden zijn als
ik gezien heb dat ze
allemaal geëmigreerd zijn. In dit land zal binnen 15 tot 20 jaar de
zwarte man
de overhand hebben.’ Naast het verhaal van deze ‘gewone Engelsman’
stelt Powell
cijfers over de toekomst. Powell presenteert prognoses van het
bevolkingsregister waaruit zou blijken dat er rond 1985 zo’n 3½ miljoen
immigranten en hun nakomelingen in het Verenigd Koninkrijk zullen
wonen. Na
deze nieuwe blik op de toekomst geeft Powell een nieuwe blik op het
heden. Hij
vertelt over een brief die hij ontving van een weduwe. Ze heeft haar
adres niet
durven te vermelden uit angst om aangeklaagd te worden voor racisme.
‘Het
gevoel een vervolgde minderheid te zijn… is iets dat mensen zonder
directe
ervaring zich nauwelijks kunnen voorstellen’ stelt Powell en vertelt
haar verhaal. ‘Acht
jaar geleden werd in een fatsoenlijke straat in Wolverhampton een huis
aan een
neger verkocht. Nu woont er nog maar één blanke, een bejaarde
gepensioneerde
vrouw. Dit is haar verhaal. Ze verloor haar man en beide zoons in de
oorlog.
Daarom veranderde zij haar huis met zeven kamers, haar enige bezit, in
een
pension. Ze werkte hard en het ging haar goed. Ze betaalde haar
hypotheek af en
begon iets opzij te leggen voor haar oude dag. Toen kwamen de
immigranten. Met
groeiende angst zag ze dat het ene huis na het andere werd overgenomen.
De
rustige straat werd een plek van lawaai en verwarring.
Haar blanke huurders verhuisden.’ Vervolgens
wordt ze bedreigd. Ze weigert haar kamers aan niet-blanken te verhuren.
De
ruiten van haar huis worden ingegooid en ze krijgt uitwerpselen door
haar
brievenbus. De overheid toont geen begrip en vindt haar een racist.
Immigranten
bieden aan haar huis voor een schijntje te kopen. Op straat ontmoet ze
kleine
kinderen die geen woord Engels kennen, behalve dat ze haar uitschelden
voor
racist. ‘Deze vrouw is er van overtuigd dat als de nieuwe wetgeving van
kracht
wordt, ze naar de gevangenis moet. En heeft ze ongelijk? Dat vraag ik
me af’. De
beide voorbeelden zijn elkaars complement. Eerst wordt een man
opgevoerd, die
het land toekomst zou moeten verschaffen. Een goed burgerlijke
Engelsman, met
kinderen die hij netjes in het
leven
heeft gezet. Maar voor hen ziet hij geen toekomst in Engeland. Want de
zwarte
man zal binnenkort de overhand hebben. In het Engels staat er ‘the
whip-hand’.
Figuurlijk betekent dat ‘de overhand’, maar letterlijk betekent dat ‘de
hand
die de zweep vasthoudt’. Boodschap: de rollen worden omgedraaid en wij
worden
straks slaven. Voor onze kinderen is hier geen toekomst. Naast
het beeld van de man met kinderen stelt Powell het beeld van de weduwe.
Zij, de
kinderloze – ze offerde haar kinderen voor Engeland – wordt geruïneerd.
Niemand
beschermt haar. De immigrantenkinderen die haar uitschelden zullen haar
erfdeel
krijgen. Daarmee is deze weduwe ook een beeld voor heel Engeland. Het
huis van
Engeland word bestormd, vervuild en overgenomen. Engeland blijft als
een
geruïneerde, kinderloze weduwe achter. Er is wel geopperd dat Powell
deze beide
verhalen uit zijn duim gezogen heeft. Ze passen inderdaad wel heel erg
mooi in
zijn betoog.
Toch
komen de woorden ‘rivers of blood’ niet voor in zijn speech. Powell
spreekt
over de Tiber, die schuimt van het bloed. Hij, de classicus, citeert
hier de
Aeneïs van Vergilius. Vergilius
vertelt in het zesde boek van de Aeneïs hoe Aeneas de Sybille opzoekt.
De
Sybille is een profetes van Apollo. Voor de Romeinen en later ook voor
christenen gold zij als de profetes bij uitstek. Zij raakt in trance en
voorspelt Aeneas zijn toekomst, die ook de toekomst zal zijn van de
stad Rome,
die door een nazaat van hem gesticht zal worden. ‘Ik zie oorlogen,
huiveringwekkende oorlogen en de Tiber schuimend van het vele bloed.’
(Aeneïs,
VI, 87). Op
het hoogtepunt van zijn
speech identificeert Powell zich met de Sybille en ziet hij als in
trance
verschrikkingen voor zijn geestesoog. De
Sybille spreekt pas nadat ze daar met veel geweld toe gedwongen is.
Vergilius
beschrijft het alsof Apollo haar verkracht (VI, 77-82). Op een zelfde
manier
voelt ook Powell zich gedwongen om te spreken. Zijn
tegenstanders zouden liever zien dat hij
zweeg. ‘Als mensen er maar niet over zouden spreken, zou het niet
gebeuren’
menen zij. Maar hij vindt dat hij moet. ‘Hier is een fatsoenlijke,
gewone,
mede-Engelsman die op klaarlichte dag in mijn eigen stad, tegen mij,
zijn
parlementslid zegt dat dit land voor zijn kinderen niet leefbaar is om
in te
wonen. Ik heb simpelweg het recht niet om mijn schouders op te halen en
ergens
anders aan te denken. Wat hij zegt, zeggen en denken duizenden en
honderdduizenden’. Werd de Sybille door Apollo gedwongen, Enoch Powell
wordt
gedwongen door zijn kiezers, door het volk, door de fatsoenlijke,
gewone
mede-Engelsman. Juist
omdat hij ziet wat
er gaat gebeuren, moet hij spreken. ‘Zien en niet spreken zou een groot
verraad
zijn’ zijn de slotwoorden van zijn speech. Het
volk: bron van kennis en lijden Powell ziet en dus moet hij spreken. Sinds de opkomst van Fortuyn is het in Nederland een gemeenplaats dat de politici en de pers niet de waarheid zouden spreken, problemen niet zouden kennen of zouden verzwijgen. Voor Powell, Fortuyn en Wilders is de waarheid steeds te vinden voor wie luistert naar ‘de gewone Engelsman’, naar ‘Henk en Ingrid’, voor wie gaat kijken in de ‘oude wijken’. Voor wie luistert naar het volk is een verborgen, gnostieke, kennis te vinden. Dat
de waarheid in het ‘gewone volk’ gevonden wordt is een cliché uit de
Romantiek. Het ‘gewone volk’ zou meer dan de vervreemde elite in direct contact
staan met
de natuur, met een oorspronkelijke, spontane, harmonische levenswijze,
met
ongecompliceerde lichamelijkheid en met authentieke gevoelens van
rechtvaardigheid. Het zijn gedachten die niet alleen in het
nationaal-socialisme en in het socialisme (Mao, Pol Pot) doorwerkten,
maar die
breed in onze cultuur verankerd liggen. Als Powell, Fortuyn en Wilders
hier aan
refereren, dan lijken ze plausibel, omdat dit soort gedachten zo
normaal zijn. Tegelijkertijd
wordt het volk verdrukt. Ook dat is een gedachte die sterk werd in het
socialisme
en het nationaal-socialisme. Daar is het de arbeidersklasse of het
‘eigen volk’
dat verdrukt wordt[2].
Het is ook een gedachte die leefde in allerlei nationalistische
theologieën van
rond de Eerste Wereldoorlog, waarin de natie een lijdende gestalte is.
Zo wordt
het ‘gewone volk’ hier een christologische categorie: lijdend en bron
van ware
kennis tegelijkertijd. Het
volk is ook de godheid die Powell tot spreken dwingt en hem een
apocalyptisch visioen
laat zien. Het maakt Powell tot profeet van het volk. Geen bijbelse
profeet,
maar meer zoals een Romantische kunstenaar zichzelf ziet: verheven
boven het
gewone en verder kijkend, in direct mystiek contact met de godheid .
Als een genie
smeedt hij rationele kennis en intuïtieve schouw tot een eenheid. Uitwerking Powells
speech had een grote publieke
uitwerking. Hij kreeg 100.000 brieven met steunbetuigingen.
Volgens een
opiniepeiling was 73% van de Britten het met hem eens. Tien dagen na
zijn
speech vielen blanke jongeren onder het schreeuwen van ‘Powell, Powell’
West-Indische feestgangers aan. Toen de conservatieve
oppositieleider
Edward
Heath hem ontsloeg als lid van zijn schaduwkabinet gingen dokwerkers en
andere
groepen arbeiders in staking. Maar Wilson gaf geen krimp. De wet werd
aangenomen en een aantal jaren later aangescherpt. Powell kreeg nooit
meer een voet
aan de grond binnen het Britse establishment. In Britse neo-nazikringen
is hij
een moderne heilige en de laatste jaren zijn er po Waar
precies de grenzen liggen van de Europese draagkracht voor
het opnemen
van
vluchtelingen kan ik niet goed overzien. Het is een kwestie die
serieuze
aandacht verdient. Maar de romantische gedachtenbewegingen die van stal
gehaald
zijn in het conservatieve kamp rond Fortuyn en Wilders – en die al
eerder zo
ontspoorden in het communisme en het nationaal-socialisme – kunnen
alleen
maar
tot nieuwe ontsporingen leiden. Coen
Wessel [1]
Als
burgers van
het Britse Commonwealth konden ze een Brits
paspoort krijgen. De regering Wilson (Labour) reageerde op de toename
van
immigranten uit Kenya met een immigratiewet, die immigratie beperkte
tot mensen
die naaste familie in Engeland hadden. De Conservatieve oppositie
ondersteunde
deze wet. In de
praktijk zou dat er op
neer komen dat immigratie uit blanke delen van het Commonwealth
(Canada,
Australië, Nieuw Zeeland) onbeperkt zou zijn en immigratie uit Afrika
en Azië
veel moeilijker. [2]
Pim
Fortuyn is de eerste mainstreampoliticus die de autochtone Nederlanders
als
slachtoffers van de komst van immigranten neerzet. Bolkestein had in
1991aan
het einde van een speech in Luzern ook
het integratiebeleid bekritiseerd, maar hij had zich vooral gericht
tegen het
cultuurrelativisme van de integratie ‘met behoud van eigen identiteit’
.
‘Liberale waarden hebben een waarde die niet relatief is, maar
essentieel’.
Paul Scheffer keerde zich in 1999 in zijn essay over het ‘multiculturele drama’
vanuit een zelfde houding tegen het ‘gemakzuchtige multiculturalisme’.
Maar
waar het Bolkestein
voornamelijk gaat om
het compromisloos overeind houden van liberale waarden, gaat het bij de
sociaal-democraat Scheffer nadrukkelijk om de verheffing van de
immigranten.
Hij wil immigranten beter
bij de
samenleving betrekken. Pas helemaal aan het einde van zijn betoog komen
autochtone Nederlanders in beeld. En dan alleen als groep die de
maatschappelijke vrede zou kunnen bedreigen. Bolkestein noch Scheffer
benoemen
autochtone Nederlanders als slachtoffer van de immigratie. De ‘gewone
mensen’
die Powell opvoert, komen in hun betoog niet voor. Fortuyn doet dat wel. Hij stelt
dat Nederlanders in ‘de oude
wijken’ het zwaar te verduren hebben onder de komst van zoveel
immigranten.
Daarin lijkt hij op Powell. In zijn publieke uitingen borduurt Fortuyn
voort op
de gedachtegang van Bolkestein over de superioriteit van de Westerse
cultuur.
Een nieuw element is Fortuyns kritiek op de Islam.
‘Ik vind de Islam een achterlijke cultuur’
zegt Fortuyn op 9 februari 2002 in de Volkskrant.
Door de rel die over dit
interview ontstaat moet hij zich
verantwoorden bij het hoofdbestuur van zijn toenmalige partij Leefbaar
Nederland. Daar houdt hij een redevoering waarin een aantal
elementen uit
Powells speech terugkomen. ‘Maar,
mensen, het is
vijf voor 12. Niet in Nederland, maar in Europa. En wilt u dat? Ik sta
voor dit
land, wat hier vijf, zes eeuwen is opgebouwd. We hebben hier gewoon een
vijfde kolonne. Laat ik nu maar
alles zeggen. Een vijfde colonne. Van mensen die het land naar de
verdommenis
willen brengen. En daar ga ik niet voor. En ik zeg u: u mag hier
blijven, maar
u past u aan. Ik moet daar horen ‘Allah is groot’. Ik ben een vies
varken. U
bent een christenhond. Dat zeggen zij. En u (bestuur van Leefbaar
Nederland
C.W.) vindt dat goed.. U laat over zich lopen en ik
doe het niet meer En dat is
waar ik die zetels vandaan haal. Want dit land is het zat. …Het gaat om
uw
kinderen, om uw kleinkinderen. Waar gaat het anders om… Ik kan niet
anders en
ik doe niet anders. Dan maar ik afgemaakt. Mensen hebben er meer dan
genoeg van. In mijn stad. Marokkaanse
jongens, Turkse jongens die niet
die Turken en die Marokkanen beroven, maar u en mij oude vrouwtjes. En
de
politie? Wat doen ze? Niks. Die zeggen: als je dit zegt discrimineert
u. En dat
verwoord ik voor het Nederlands volk. Ik sta er voor.’ Als hij later wegrijdt zegt
Fortuyn tegen de verzamelde pers
door het raampje van zijn auto: ‘vergis je niet ik word de
minister-president
van dit land’. |