Het gelijk van Johannes de Heer

Terug naar Liturgiek

Terug naar Homepage

Naar Weblog

Johannes de HeerWat is een goed kerklied? Aan welke esthetische of misschi­en ook wel theologische criteria moet een lied voldoen om blijvend in de kerk gezongen te worden? De kerkelijke discussies over het kerklied blijven al twintig jaar rond dezelfde vragen cirkelen. Eén van die vragen is of ook lieder­en uit het zgn. sub-circuit een gelijkberechtigde plaats in de kerk moeten hebben. In dit artikel probeer ik deze discussie verder te helpen door de esthetiek van één van de liederen uit het subcircuit te onderzoeken. Mijn verhaal begin ik met een aantal algemene opmerkingen over esthetiek en religie.

Esthetiek en religie

Er bestaat een lange traditie om kunst en esthetiek uit te spelen tegen de religie. Een onderdeel van deze traditie is het verwijt aan de esthetiek dat zij de ruwheid van de werkelijkhe­id verhult. Kierkegaard verwijt de esthetiek dat ze tijdloos en belangeloos is en een vlucht uit het werkelijke leven.1 Volgens Kierkegaard ziet de estheticus de werkelijkheid van het leven niet onder ogen, hij maakt geen keuze in zijn leven. Hij verliest zich in zijn fantasie en in het dromen van steeds weer nieuwe mogelijkheden. Hij verzoent de wereld op een geestelijk nivo dat het leven van alledag niet raakt. De religie daarentegen raakt voor Kierkegaard wel aan het werkelij­ke leven. De religie heeft oog voor het lijden en de tijdelijkheid van het leven. De religieuze mens blijft niet steken in harmonieuze mogelijkhed­en maar ziet de bitterheid van het werkelijke onder ogen. De religie weet dat verzoening niet in het leven zelf te vinden is.2

Een ander onderdeel van deze traditie is het verbod om afbeeldingen van God te maken en beelden in kerk, synagoge of moskee te plaatsen. "God zelf is alleen een voldoende getuige aangaande zichzelf"3 schrijft Calvijn. Wanneer "de geest van de mens, vervuld als ze is van trots en vermetelheid" zich God voorstelt "bedenkt hij ijdelheid en een ledige hersensch­im in de plaats van God... De geest verwekt dus het afgodsbeeld, de hand brengt het ter wereld."4 Zo sluit Calvijn zich af voor elke verbeelding van God zij het in beeldende kunst, zij het in de muziek.

Het verwijt van Kierkegaard aan de esthetiek is natuurli­jk een verwijt aan de esthetiek van zijn tijd. Hij zette zich af tegen de ook nu nog zo populaire opvatting dat harmonie, schoonheid en waarheid aan elkaar gekoppeld zijn. In de moder­ne kunst heerst echter een andere esthetica. "In deze tijd heeft wat men altijd noemde schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand" dichtte Lucebert vlak na de Tweede Wereldoorlog en veel moderne kunstenaars dragen dat besef in hun botten. Ze laten het gebrek aan verzoening in het bestaan(de) zien. Je zou kunnen zeggen dat ze het verwijt van Kierkegaard verwerkt hebben. In de esthetica van de moderne kunst is er plaats voor crisis, gebrokenheid, verscheurdheid, disharmonie en fragmentarisati­e. Het is bij deze esthetiek dat de religie zeer goed aansluiting vindt. Hier hoeven het esthetische en het religieuze niet tegen elkaar uitgespeeld te worden.

 In het licht van het bovenstaande is het kerklied bij de tijd te noemen. Er zijn talloze liederen in het Liedboek van de Kerken, in Zingend Geloven, in de Gezangen voor Liturgie, in het Oud-Katholiek Gezangboek en in Eva's lied die ruimte bieden voor de ervaring van crisis die onze cultuur beheerst. In de teksten, maar zeker ook in de melodiën (Vogel, Mehrtens, Goedhart). Een typerend voorbeeld daarvan is het lied "Christ­us heeft voor ons geleden" (gezang 105 uit het Liedboek). Het gezang heeft een zeer meditatieve melodie die op briljante wijze de oproep tot eenheid van mensen en Christus op de lijdensweg spiegelt.

Spiritualiteit

Deze liederen zijn echter slechts tot de harten van een deel van het kerkvolk doorgedronge­n. Twintig jaar na de invoeri­ng van het Liedboek moet je constateren dat deze spiritualite­it van het Liedboek slechts door een minderheid van de gebruikers als hun eigen spiritualiteit gezien wordt. Net zo als veel kerkgangers zich afsluiten voor de crisis in de kerk en de cultuur willen ze daar ook niet in de liederen mee geconfronteerd worden. Daar komt bij dat de invloed van het Liedboek buiten de kerk nihil is.

De vraag is nu hoe je als kerk omgaat met deze weerstand. De strategie van veel liturgen is tot nu toe geweest: stug volhouden, dan lukt het wel, we voeden ze wel op. Keer op keer pleiten ze voor een grotere aandacht voor het kerklied in de gemeente en de cateches­e. Mijn indruk is dat deze strategie onvoldoende gewerkt heeft. Als het in twintig jaar niet lukt, lukt het in zestig jaar ook niet. Ondanks alle promotieaktiviteit­en vanuit de kerkmuziekwere­ld slinkt de basis voor het huidige Liedboek binnen de kerk. Juist ook de jongere generatie is met geen stok te bewegen al het moois uit het Liedboek te zingen. Bij wijze van provocatie schetste de liturgiewetenschapper Jan Luth onlangs5een toekomst waarin het kerklied in muzikale Muiderkringen overwintert. Is dat te voorkomen?

Serieus nemen

Laten we de weerstand maar eens serieus nemen en proberen te analyseren wat veel mensen aantrekt in liederen buiten het Liedboek.6 Als voorbeeld neem ik het lied "t Scheepk­en onder Jezus' hoede" (Gezang 213 uit de Bundel van Johannes de Heer), dat in mijn eigen gemeente grote populariteit geniet. Met moderne opwekkingsliederen kom ikzelf nooit in aanraking. Ik geef u de tekst, ik ga er vanuit dat uzelf de muziek wel kent:

                                             ’t Scheepken onder Jezus’ hoede
                                             met de kruisvlag hoog in top
                                             neemt als arke der verlossing
                                             allen die in nood zijn op.
                                             Al staat de zee ook hol en hoog
                                             en zweept de storm ons voort
                                             wij hebben ’s Vaders Zoon aan boord
                                             en ‘t veilig land voor oog

 
Sleutel tot dit lied lijkt me de melodie. Die is bijzond­er vrolijk. "Opgewekt" staat er in mijn uitgave als muzikale aanwijzing bij en de toonsoort is majeur. De 6/8 maat is een uitgesproken dansritme. De melodie lijkt te suggereren dat het bedreigende slingeren van het scheepje niet meer dan een dans is. Het bewegen van de golven is op deze manier spannend en geruststellend tegelijk, het is meer de wildwaterbaan van de Efteling dan de oervloed. De golf die bij "voo-oort" het schip optilt kan geen kwaad. Ook de tekst wijst in die richting. Er is sprake van nood, maar die nood wordt meteen opgelost.

De mens die het lied zingt treedt toe tot een groep. Hij treedt toe tot een wij. Kenmerk van deze groep is dat iedereen mee kan doen ("Allen" is het muzikale hoogtepunt van de eerste helft) en dat Jezus met hen is: "Wij hebben 's Vaders Zoon aan boord". Ik vermoed dat het zingen van dit lied de zangers krachtiger en sterker maakt dan dat ze dat vanzichzelf zijn. Het lied laat de zangers deel uitmaken van een collektief en dit maakt een krachtiger afweer naar buiten mogelijk. Dat "buiten" wordt niet precies benoemd, iedereen kan dat voor zichzelf invullen. Te denken valt aan niet-christenen of specifieke vijanden maar ook aan emoties die men wantrouwt.

Tenslotte wijkt de zangtechniek van de groepen die dit lied zingen sterk af van de in de kunstmuziek gebruikelijke. Zuiverheid en schoonheid worden ondergeschikt gemaakt aan de beleving: "je eens lekker uitzingen". Dat is eenzelfde manier van zingen als in het voetbalstadion of tijdens popconcerten. Je zou deze zangtechniek ook een overblijfsel kunnen noemen van de manier van zingen zoals die tot ver in de negentiende eeuw volstrekt algemeen geweest is in de Hervormde kerk: de gemeente zong hard en langzaam. Tegenwoord­ig proberen we in de kerk één of twee regels in één muzikale beweging en op één adem te zingen, terwijl vroeger iedere noot zijn expressie kreeg en er ook in een regel werd ademgehaald. Daarbij was er ruimte voor gezamenlijke en individuele versieringen. Het was een zangtechniek die de ruimte bood jezelf uit te drukken. Daarmee vergeleken is het huidige kerkgezang veel vlakker.7 8 

Samenvattend zou je de esthetica van dit lied als volgt kunnen omschrijven: 1. het lijden en de nood van de wereld wordt aangestipt en meteen onschadelijk gemaakt 2. de zanger voegt zich in een collektief en wordt daar sterker van tegenov­er een buiten 3. de beleving is belangrijker dan de criteria van de kunstmuziek.

Confrontatie

De volgende stap die ik zet is de confrontatie van deze esthetica met onze vraagstellin­g: de tegenstelling tussen religie en esthetiek om te kijken of er daarvandaan een kriti­ek op de Liedboek-esthetiek te ontwikkelen valt.

ad 1. Het is duidelijk dat de kritiek van Kierkegaard c.s. dat esthetiek een vlucht is uit het werkelijke leven ten volle op dit aspekt van de Johannes de Heer-esthetiek van toepassing is. Vanuit evangelikale hoek zou de vrolijke toon van dit lied misschien gewaardeerd worden als passende uitdrukking van de blijde boodschap of als dankbaarheid die aan de ellende vooraf gaat. Mijn bezwaar blijft dat je ernstige zaken (nood, storm, zee) niet op een lichtvoetige toon moet zingen, omdat je daarmee de diepte van de ellende en de ernst van de situatie niet voldoende peilt. Verschillende momenten die binnen de liturgie elk hun goed recht hebben worden hier door elkaar gehusseld. Dit esthetische geschil ligt in het verlengde van een theologisch geschil: een theologie die meteen Jezus als oplossing presenteert is überhaupt niet in staat een crisis serieus te nemen.

ad 2. Ik vind dit nog het meest lastige en dubbelzinnige punt. In ieder geval lijkt mij een verlangen om sterk en krachtig te worden volstrekt legitiem. De crisis in de cultuur kan zich niet permanent in een gebroken lied of een gebroken mens uiten, dat houd je gewoon niet vol. Sterkte, kracht en heelhe­id hebben ook iets van de opstanding en het eschaton. Ook de liedboekcomponisten Mehrtens en Vogel weten dat trouwens: bij eschatologische liederen als "Het zal zijn in het laatste der tijden" (gezang 23) en "Wij willen de bruiloftsgasten zijn" (gezang 74) hebben ze dansende en triomfantelijke melodiën geschreven.

Met de afscherming naar buiten heb ik meer moeite. Maar dat is dit lied op zich misschien niet aan te rekenen. Het feit dat toetreding tot een groep een sterke afweer naar buiten met zich mee brengt is een algemeen gegeven in onze cultuur, waar identiteit niet alleen als afgrenzing maar ook als vijandschap naar anderen begrepen wordt.

ad 3. Hier ligt het sterkste punt van kritiek op de liedboek-esthetiek. Het is niet alleen de uitvoeringspraktijk die weinig ruimte biedt aan beleving, het is aan de liederen zelf inhaeren­t. De subtiele liedboekmelodiën dwingen tot een sterk artificiële uitvoeringspraktijk, tot een cantorijcultuur waarin liturg en cantor niet rusten voordat de gemeente zelf cantorij geword­en is. Maar veel kerkgangers hebben geen zin om zo'n beschavingsoffensief over zich heen te laten gaan. Die zijn redelijk tevreden met zoals ze zijn en hebben niet de ambitie cantorijled­en te worden. Daar komt bij dat de huidige generatie jongeren nauwelijks heeft leren zingen op school.

Veel mensen ontgaat de spanning en de schoonheid van de liedboekmelodiën. Maar ook als je daarvoor gevoel hebt ontwikke­ld geldt: de melodiën blijven enigszins vlak, in die zin dat het niet mogelijk is zelf verschillende en krachtige emoties in de liederen te leggen. De hoogten en diepten Gods worden in deze melodiën verkend door verstilling en sensibiliserin­g, de gemeente is meer een (receptieve) luistera­ar dan een (aktieve) zanger.

Uiteindelijk kom je uit bij de theologische vraag naar het karakter van het zingen in de eredienst. Is het zingen antwoord op de verkondiging of is het zelf verkondiging. En als het zingen verkondiging is, wie verkondigt er dan. Alleen de componist en de dichter of ook het gemeentelid dat zingt. Dat laatste zou ik denken. Maar dan moet er ook een kerkelijke liedstijl zijn die dat mogelijk maakt. Of verkondigt het gemeentelid niet zelf? Maar dan zijn we terug bij Calvijn en zijn wantrouwen tegen de mens die zelf een beeld van God uitdrukt. Dan wordt opnieuw de esthetiek tegen de religie uitgespeeld. Dan kunnen we misschien ook beter, zoals Calvijn ook voorstelt, helemaal geen gezangen meer zingen.

In de kerken is er een impasse tussen tussen mensen die zich voor hun spiritualiteit met het liedboek voeden en hen die dat niet lukt, constateerden we. Bovenstaande observati­es maken duidelijk dat we niet uit deze impasse komen door in de kerken liederen van Johannes de Heer of aanverwante evangelica­le liederen te gaan zingen. De bagatellisering van de problemen van de wereld en het menselijk lijden is daarvoor te groot in deze esthetie­k. Tegelijk gaat er een belangrijke kritiek van deze esthetiek uit in de richting van het liedboek n.l. dat de liederen uit het liedboek onvoldoende ruimte geven om aktief aan emoties uitdrukking te geven: de zanger wordt beperkt door de vlakheid en de objektiviteit van de melodiën en de daarmee verbonden eis tot "mooi zingen".

Een nieuw lied

Deze kritiek kunnen we gebruiken als criterium bij het zoeken naar nieuwe liederen.
Als ik denk aan muziek die het lijden serieus neemt en uitnodigt tot het uitdrukken van emoties, dan denk ik in de eerste plaats aan popmuziek. Aan de Rolling Stones bijvoorbeel­d.

Nu is er in de kerk allang ervaring opgedaan met het gebruik van popmuziek in de eredienst. Maar alleen in de vorm van gospelgroepen die een uitvoering geven in een eredienst als was het een popconcert. Het gebruik van popmuziek en van instrumenten uit de popmuziek die zich richten op de gemeenteza­ng en de liturgische vormgeving van een dienst is binnen de grote Nederlandse kerken onbekend. Ook is het een terrein waarop vrijwel alleen goedwillende amateurs aktief zijn. Het zou eens geprobeerd moeten worden, al was het maar om er van te leren. De kerken zouden een stimuleringsfonds voor popmuziek moeten instellen om dergelijke experimenten mogelijk te maken en deskundigheid te bevorderen.

Via de popmuziek bereiken ons ook de muzikale tradities van de volkeren der aarde. Het traditionele verweer dat dit soort muziek niet past in een Nederlandse kerkdienst lijkt me niet juist, ethnocentrisch en ook een cirkelredenering: kerkmuzi­ek is zo alleen kerkmuziek als het past in de traditie van de kerkmuziek. De Nederlandse kerkelijke muziekcultuur is welhaast fobisch op de europese cultuur gericht. In het buitenla­nd durft men wel over de grenzen te kijken.

Als voorbeeld geef ik de bewerking van het "Onze Vader" op een westindische calypsomelodie zoals die in het nieuwe liedboek van de Duitse protestantse kerken dat één dezer dagen verschijnt is opgenomen.9

  Vater Unser 1

    Vater Unser 2        

    Vater Unser 3

   
Vater Unser 4













1. Onno Zijlstra, "De wandelaar en de ober. Wittgenstein en Kierkegaard over esthetiek en ethiek\religie" in Katern 2, Kampen, 1993

2. Ook Noordmans staat in deze traditie wanneer hij het lijden van Christus uitspeelt tegen de esthetiek in zijn stoere stelling: "Op Golgotha vergaan alle gestalten en vormen", Liturgie, Amsterdam 1939, p. 105

3. Calvijn, Institutie, vertaald door A. Sizoo, 10e druk Delft 1985, Boek I, hoofdstuk XI, § 1.

4. ibidem, boek I, hoofdstuk XI, § 8

5. In zijn referaat op de conferentie "Dichter en gemeente" van het tijdschrift Woordwerk d.d. 13 februari 1993 te Driebergen.

6. Het volgende zijn slechts gissingen. Empirisch onderzoek naar effekten van liederen of naar religieuze gevoelens wordt voor zover ik weet nog nergens verricht.

7. Klaas Bolt, "De gemeentezang in een crisissituatie", in: Het Orgel, 75e jaargang, p.138-166. Bolt citeert ook de interessante speculatie van Prof. Ingrid Schumacher-Merz, hoogleraar voor Klinische Psychologie und Psychotherapie te Emden: "Door het zingen in de kerk konden de "gewone" mensen zichzelf als individu manifesteren - zoals ook kinderen van 2 en 3 jaar, de periode waarin de individuele bewustwording plaatsvindt, dat doen met behulp van schreeuwen en veel la­waai...Zodra de kerkzang mooi moet zijn om aan te horen, betekent dat het begin van de ondergang:"Jij zingt niet goed"­."

8. Ook buiten de kerk zien we soms pogingen de criteria van de huidige koorcultuur te doorbreken. Zo trad vorige zomer een Finse groep in Paradiso op met zgn. schreeuwzingen. Ook herinner ik me dat er in de jaren zeventig in Amsterdam een koor voor "Prettig gestoorde vrouwen" bestond, alsmede een "Nurks Mannenkoor" waar men niet op zuiverheid lette. Binnen het kader van een koor lijkt me dat niet goed mogelijk.

9. Ik doel hier op: Our father, who art in heaven, Thuma Mina, Basel Berlijn 1995, nr. 163.  Het kwam in het EG terecht als nr. 188.