Wat is een
goed kerklied? Aan welke esthetische of misschien ook wel
theologische
criteria moet een lied voldoen om blijvend in de kerk gezongen te
worden? De
kerkelijke discussies over het kerklied blijven al twintig jaar rond
dezelfde
vragen cirkelen. Eén van die vragen is of ook
liederen uit het zgn.
sub-circuit een gelijkberechtigde plaats in de kerk moeten hebben. In
dit
artikel probeer ik deze discussie verder te helpen door de esthetiek
van één
van de liederen uit het subcircuit te onderzoeken. Mijn verhaal begin
ik met
een aantal algemene opmerkingen over esthetiek en religie.
Esthetiek en
religie
Er bestaat
een lange traditie om kunst en esthetiek uit te spelen tegen de
religie. Een onderdeel
van deze traditie is het verwijt aan de esthetiek dat zij de ruwheid
van de
werkelijkheid verhult. Kierkegaard verwijt de esthetiek dat ze
tijdloos en
belangeloos is en een vlucht uit het werkelijke leven.1
Volgens Kierkegaard
ziet de estheticus de werkelijkheid van het leven niet onder ogen, hij
maakt
geen keuze in zijn leven. Hij verliest zich in zijn fantasie en in het
dromen
van steeds weer nieuwe mogelijkheden. Hij verzoent de wereld op een
geestelijk
nivo dat het leven van alledag niet raakt. De religie daarentegen raakt
voor
Kierkegaard wel aan het werkelijke leven. De religie heeft oog
voor het lijden
en de tijdelijkheid van het leven. De religieuze mens blijft niet
steken in
harmonieuze mogelijkheden maar ziet de bitterheid van het
werkelijke onder
ogen. De religie weet dat verzoening niet in het leven zelf te vinden
is.2
Een
ander onderdeel van deze traditie is het verbod om afbeeldingen van God
te
maken en beelden in kerk, synagoge of moskee te plaatsen. "God zelf is
alleen een voldoende getuige aangaande zichzelf"3
schrijft Calvijn. Wanneer "de geest van de mens, vervuld als ze is van
trots en vermetelheid" zich God voorstelt "bedenkt hij ijdelheid en
een ledige hersenschim in de plaats van God... De geest
verwekt dus het
afgodsbeeld, de hand brengt het ter wereld."4 Zo
sluit Calvijn zich af
voor elke verbeelding van God zij het in beeldende kunst, zij het in de
muziek.
Het
verwijt van Kierkegaard aan de esthetiek is natuurlijk een
verwijt aan de
esthetiek van zijn tijd. Hij zette zich af tegen de ook nu nog zo
populaire
opvatting dat harmonie, schoonheid en waarheid aan elkaar gekoppeld
zijn. In de
moderne kunst heerst echter een andere esthetica. "In deze
tijd heeft wat
men altijd noemde schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand" dichtte
Lucebert vlak na de Tweede Wereldoorlog en veel moderne kunstenaars
dragen dat
besef in hun botten. Ze laten het gebrek aan verzoening in het
bestaan(de)
zien. Je zou kunnen zeggen dat ze het verwijt van Kierkegaard verwerkt
hebben.
In de esthetica van de moderne kunst is er plaats voor crisis,
gebrokenheid,
verscheurdheid, disharmonie en fragmentarisatie. Het is bij
deze esthetiek dat
de religie zeer goed aansluiting vindt. Hier hoeven het esthetische en
het
religieuze niet tegen elkaar uitgespeeld te worden.
In
het licht van het bovenstaande is het kerklied bij de tijd te noemen.
Er zijn
talloze liederen in het Liedboek van de Kerken, in Zingend Geloven, in
de
Gezangen voor Liturgie, in het Oud-Katholiek Gezangboek en in Eva's
lied die
ruimte bieden voor de ervaring van crisis die onze cultuur beheerst. In
de
teksten, maar zeker ook in de melodiën (Vogel, Mehrtens,
Goedhart). Een
typerend voorbeeld daarvan is het lied "Christus heeft voor
ons
geleden" (gezang 105 uit het Liedboek). Het gezang heeft een zeer
meditatieve melodie die op briljante wijze de oproep tot eenheid van
mensen en
Christus op de lijdensweg spiegelt.
Spiritualiteit
Deze
liederen zijn echter slechts tot de harten van een deel van het
kerkvolk
doorgedrongen. Twintig jaar na de invoering van het
Liedboek moet je
constateren dat deze spiritualiteit van het Liedboek slechts
door een
minderheid van de gebruikers als hun eigen spiritualiteit gezien wordt.
Net zo
als veel kerkgangers zich afsluiten voor de crisis in de kerk en de
cultuur
willen ze daar ook niet in de liederen mee geconfronteerd worden. Daar
komt bij
dat de invloed van het Liedboek buiten de kerk nihil is.
De
vraag is nu hoe je als kerk omgaat met deze weerstand. De strategie van
veel
liturgen is tot nu toe geweest: stug volhouden, dan lukt het wel, we
voeden ze
wel op. Keer op keer pleiten ze voor een grotere aandacht voor het
kerklied in
de gemeente en de catechese. Mijn indruk is dat deze strategie
onvoldoende
gewerkt heeft. Als het in twintig jaar niet lukt, lukt het in zestig
jaar ook
niet. Ondanks alle promotieaktiviteiten vanuit de
kerkmuziekwereld slinkt de
basis voor het huidige Liedboek binnen de kerk. Juist ook de jongere
generatie
is met geen stok te bewegen al het moois uit het Liedboek te zingen.
Bij wijze
van provocatie schetste de liturgiewetenschapper Jan Luth onlangs5een
toekomst waarin het kerklied in muzikale Muiderkringen overwintert. Is
dat te
voorkomen?
Serieus
nemen
Laten
we de weerstand maar eens serieus nemen en proberen te analyseren wat
veel
mensen aantrekt in liederen buiten het Liedboek.6
Als voorbeeld neem ik het
lied "t Scheepken onder Jezus' hoede" (Gezang 213 uit de
Bundel van
Johannes de Heer), dat in mijn eigen gemeente grote populariteit
geniet. Met
moderne opwekkingsliederen kom ikzelf nooit in aanraking. Ik geef u de
tekst,
ik ga er vanuit dat uzelf de muziek wel kent:
’t
Scheepken onder Jezus’ hoede
met
de kruisvlag hoog in top
neemt
als arke der verlossing
allen die in
nood zijn op.
Al
staat de zee ook hol en hoog
en
zweept de storm ons voort
wij
hebben ’s Vaders Zoon aan boord
en ‘t veilig
land voor oog
Sleutel
tot dit lied lijkt me de melodie. Die is bijzonder vrolijk.
"Opgewekt"
staat er in mijn uitgave als muzikale aanwijzing bij en de toonsoort is
majeur.
De 6/8 maat is een uitgesproken dansritme. De melodie lijkt te
suggereren dat
het bedreigende slingeren van het scheepje niet meer dan een dans is.
Het bewegen
van de golven is op deze manier spannend en geruststellend tegelijk,
het is
meer de wildwaterbaan van de Efteling dan de oervloed. De golf die bij
"voo-oort" het schip optilt kan geen kwaad. Ook de tekst wijst in die
richting. Er is sprake van nood, maar die nood wordt meteen opgelost.
De
mens die het lied zingt treedt toe tot een groep. Hij treedt toe tot
een wij.
Kenmerk van deze groep is dat iedereen mee kan doen ("Allen" is het
muzikale hoogtepunt van de eerste helft) en dat Jezus met hen is: "Wij
hebben 's Vaders Zoon aan boord". Ik vermoed dat het zingen van dit
lied
de zangers krachtiger en sterker maakt dan dat ze dat vanzichzelf zijn.
Het
lied laat de zangers deel uitmaken van een collektief en dit maakt een
krachtiger afweer naar buiten mogelijk. Dat "buiten" wordt niet
precies benoemd, iedereen kan dat voor zichzelf invullen. Te denken
valt aan
niet-christenen of specifieke vijanden maar ook aan emoties die men
wantrouwt.
Tenslotte
wijkt de zangtechniek van de groepen die dit lied zingen sterk af van
de in de
kunstmuziek gebruikelijke. Zuiverheid en schoonheid worden
ondergeschikt
gemaakt aan de beleving: "je eens lekker uitzingen". Dat is eenzelfde
manier van zingen als in het voetbalstadion of tijdens popconcerten. Je
zou
deze zangtechniek ook een overblijfsel kunnen noemen van de manier van
zingen
zoals die tot ver in de negentiende eeuw volstrekt algemeen geweest is
in de
Hervormde kerk: de gemeente zong hard en langzaam.
Tegenwoordig proberen we in
de kerk één of twee regels in
één muzikale beweging en op
één adem te zingen,
terwijl vroeger iedere noot zijn expressie kreeg en er ook in een regel
werd
ademgehaald. Daarbij was er ruimte voor gezamenlijke en individuele
versieringen. Het was een zangtechniek die de ruimte bood jezelf uit te
drukken. Daarmee vergeleken is het huidige kerkgezang veel vlakker.7 8
Samenvattend
zou je de esthetica van dit lied als volgt kunnen omschrijven: 1. het
lijden en
de nood van de wereld wordt aangestipt en meteen onschadelijk gemaakt
2. de
zanger voegt zich in een collektief en wordt daar sterker van
tegenover een
buiten 3. de beleving is belangrijker dan de criteria van de
kunstmuziek.
Confrontatie
De
volgende stap die ik zet is de confrontatie van deze esthetica met onze
vraagstelling: de tegenstelling tussen religie en esthetiek om
te kijken of er
daarvandaan een kritiek op de Liedboek-esthetiek te
ontwikkelen valt.
ad
1. Het is duidelijk dat de kritiek van Kierkegaard c.s. dat esthetiek
een
vlucht is uit het werkelijke leven ten volle op dit aspekt van de
Johannes de
Heer-esthetiek van toepassing is. Vanuit evangelikale hoek zou de
vrolijke toon
van dit lied misschien gewaardeerd worden als passende uitdrukking van
de
blijde boodschap of als dankbaarheid die aan de ellende vooraf gaat.
Mijn bezwaar
blijft dat je ernstige zaken (nood, storm, zee) niet op een
lichtvoetige toon
moet zingen, omdat je daarmee de diepte van de ellende en de ernst van
de
situatie niet voldoende peilt. Verschillende momenten die binnen de
liturgie
elk hun goed recht hebben worden hier door elkaar gehusseld. Dit
esthetische
geschil ligt in het verlengde van een theologisch geschil: een
theologie die
meteen Jezus als oplossing presenteert is überhaupt niet in
staat een crisis
serieus te nemen.
ad
2. Ik vind dit nog het meest lastige en dubbelzinnige punt. In ieder
geval
lijkt mij een verlangen om sterk en krachtig te worden volstrekt
legitiem. De
crisis in de cultuur kan zich niet permanent in een gebroken lied of
een
gebroken mens uiten, dat houd je gewoon niet vol. Sterkte, kracht en
heelheid
hebben ook iets van de opstanding en het eschaton. Ook de
liedboekcomponisten
Mehrtens en Vogel weten dat trouwens: bij eschatologische liederen als
"Het zal zijn in het laatste der tijden" (gezang 23) en "Wij
willen de bruiloftsgasten zijn" (gezang 74) hebben ze dansende en
triomfantelijke melodiën geschreven.
Met
de afscherming naar buiten heb ik meer moeite. Maar dat is dit lied op
zich
misschien niet aan te rekenen. Het feit dat toetreding tot een groep
een sterke
afweer naar buiten met zich mee brengt is een algemeen gegeven in onze
cultuur,
waar identiteit niet alleen als afgrenzing maar ook als vijandschap
naar
anderen begrepen wordt.
ad
3. Hier ligt het sterkste punt van kritiek op de liedboek-esthetiek.
Het is
niet alleen de uitvoeringspraktijk die weinig ruimte biedt aan
beleving, het is
aan de liederen zelf inhaerent. De subtiele
liedboekmelodiën dwingen tot een
sterk artificiële uitvoeringspraktijk, tot een cantorijcultuur
waarin liturg en
cantor niet rusten voordat de gemeente zelf cantorij geworden
is. Maar veel
kerkgangers hebben geen zin om zo'n beschavingsoffensief over zich heen
te
laten gaan. Die zijn redelijk tevreden met zoals ze zijn en hebben niet
de
ambitie cantorijleden te worden. Daar komt bij dat de huidige
generatie
jongeren nauwelijks heeft leren zingen op school.
Veel
mensen ontgaat de spanning en de schoonheid van de
liedboekmelodiën. Maar ook
als je daarvoor gevoel hebt ontwikkeld geldt: de
melodiën blijven enigszins
vlak, in die zin dat het niet mogelijk is zelf verschillende en
krachtige
emoties in de liederen te leggen. De hoogten en diepten Gods worden in
deze
melodiën verkend door verstilling en sensibilisering,
de gemeente is meer een
(receptieve) luisteraar dan een (aktieve) zanger.
Uiteindelijk
kom je uit bij de theologische vraag naar het karakter van het zingen
in de
eredienst. Is het zingen antwoord op de verkondiging of is het zelf
verkondiging. En als het zingen verkondiging is, wie verkondigt er dan.
Alleen
de componist en de dichter of ook het gemeentelid dat zingt. Dat
laatste zou ik
denken. Maar dan moet er ook een kerkelijke liedstijl zijn die dat
mogelijk
maakt. Of verkondigt het gemeentelid niet zelf? Maar dan zijn we terug
bij
Calvijn en zijn wantrouwen tegen de mens die zelf een beeld van God
uitdrukt.
Dan wordt opnieuw de esthetiek tegen de religie uitgespeeld. Dan kunnen
we
misschien ook beter, zoals Calvijn ook voorstelt, helemaal geen
gezangen meer
zingen.
In
de kerken is er een impasse tussen tussen mensen die zich voor hun
spiritualiteit met het liedboek voeden en hen die dat niet lukt,
constateerden
we. Bovenstaande observaties maken duidelijk dat we niet uit
deze impasse
komen door in de kerken liederen van Johannes de Heer of aanverwante
evangelicale
liederen te gaan zingen. De bagatellisering van de problemen van de
wereld en
het menselijk lijden is daarvoor te groot in deze esthetiek.
Tegelijk gaat er
een belangrijke kritiek van deze esthetiek uit in de richting van het
liedboek
n.l. dat de liederen uit het liedboek onvoldoende ruimte geven om
aktief aan
emoties uitdrukking te geven: de zanger wordt beperkt door de vlakheid
en de
objektiviteit van de melodiën en de daarmee verbonden eis tot
"mooi zingen".
Een
nieuw lied
Deze
kritiek kunnen we gebruiken als criterium bij het zoeken naar nieuwe
liederen.
Als
ik denk aan muziek die het lijden serieus neemt en uitnodigt tot het
uitdrukken
van emoties, dan denk ik in de eerste plaats aan popmuziek. Aan de
Rolling
Stones bijvoorbeeld.
Nu
is er in de kerk allang ervaring opgedaan met het gebruik van popmuziek
in de
eredienst. Maar alleen in de vorm van gospelgroepen die een uitvoering
geven in
een eredienst als was het een popconcert. Het gebruik van popmuziek en
van
instrumenten uit de popmuziek die zich richten op de
gemeentezang en de
liturgische vormgeving van een dienst is binnen de grote Nederlandse
kerken
onbekend. Ook is het een terrein waarop vrijwel alleen goedwillende
amateurs
aktief zijn. Het zou eens geprobeerd moeten worden, al was het maar om
er van
te leren. De kerken zouden een stimuleringsfonds voor popmuziek moeten
instellen om dergelijke experimenten mogelijk te maken en deskundigheid
te
bevorderen.
Via
de popmuziek bereiken ons ook de muzikale tradities van de volkeren der
aarde.
Het traditionele verweer dat dit soort muziek niet past in een
Nederlandse
kerkdienst lijkt me niet juist, ethnocentrisch en ook een
cirkelredenering:
kerkmuziek is zo alleen kerkmuziek als het past in de traditie
van de
kerkmuziek. De Nederlandse kerkelijke muziekcultuur is welhaast fobisch
op de
europese cultuur gericht. In het buitenland durft men wel over
de grenzen te
kijken.
Als
voorbeeld geef ik de bewerking van het "Onze Vader" op een westindische
calypsomelodie zoals die in het nieuwe liedboek van de Duitse
protestantse
kerken dat één dezer dagen verschijnt is
opgenomen.9
1. Onno
Zijlstra, "De wandelaar en de ober. Wittgenstein en Kierkegaard over
esthetiek en ethiek\religie" in Katern 2, Kampen,
1993
2. Ook
Noordmans staat in deze
traditie wanneer hij het lijden van Christus uitspeelt tegen de
esthetiek in
zijn stoere stelling: "Op Golgotha vergaan alle gestalten en vormen",
Liturgie, Amsterdam 1939, p. 105
3. Calvijn,
Institutie, vertaald door A. Sizoo, 10e druk Delft 1985, Boek I,
hoofdstuk XI, §
1.
4. ibidem, boek I, hoofdstuk XI,
§
8
5. In zijn referaat op de
conferentie "Dichter en gemeente" van het tijdschrift Woordwerk d.d.
13 februari 1993 te Driebergen.
6. Het
volgende zijn slechts gissingen. Empirisch onderzoek naar effekten van
liederen
of naar religieuze gevoelens wordt voor zover ik weet nog nergens
verricht.
7. Klaas
Bolt, "De gemeentezang in een crisissituatie", in: Het Orgel, 75e
jaargang, p.138-166. Bolt citeert ook de interessante speculatie van
Prof.
Ingrid Schumacher-Merz, hoogleraar voor Klinische Psychologie und
Psychotherapie te Emden: "Door het zingen in de kerk konden de
"gewone" mensen zichzelf als individu manifesteren - zoals ook
kinderen van 2 en 3 jaar, de periode waarin de individuele
bewustwording
plaatsvindt, dat doen met behulp van schreeuwen en veel
lawaai...Zodra de
kerkzang mooi moet zijn om aan te horen, betekent dat het begin van de
ondergang:"Jij zingt niet goed"."
8. Ook
buiten de kerk zien we soms pogingen de criteria van de huidige
koorcultuur te doorbreken.
Zo trad vorige zomer een Finse groep in Paradiso op met zgn.
schreeuwzingen.
Ook herinner ik me dat er in de jaren zeventig in Amsterdam een koor
voor
"Prettig gestoorde vrouwen" bestond, alsmede een "Nurks
Mannenkoor" waar men niet op zuiverheid lette. Binnen het kader van een
koor lijkt me dat niet goed mogelijk.
9. Ik doel hier op: Our father, who
art in heaven, Thuma Mina, Basel Berlijn 1995, nr. 163.
Het kwam in het EG terecht als nr. 188.
|