Naar
Homepage
Naar
Hoofdstukpagina Liturgiek
Naar Archief
Naar
Weblog
|
Deez' aard is uw, o
Heer der heren!
Uw is haar wond're hemelbaan,
uw zijn haar bergen, dalen, meren,
haar stromen en haar oceaan.
Uw is de dag, uw is de nacht:
't leeft alles slechts door uwe kracht.
Uw
is deez' aarde, lief'lijk stralend,
als zonnegloed haar ijs ontdooit.
Uw is z', in lenteschoonheid pralend,
met bloesems als een bruid getooid.
Uw is z', als 't wuivend korenveld
een rijke, schone oogstdag spelt.
Uw
is deez' aard', als woeste vlagen
haar akker teist'ren en haar woud,
als stormen door het luchtruim jagen
en neev'len dalen, kil en koud,
als 't witte sneeuwkleed is gespreid,
waar zij eens bloeid' in heerlijkheid.
Mijn
hart zij 't uw' en heel mijn leven,
t blijde straalt in zonnegloed,
en ook als wolken mij omgeven,
als stormen varen door 't gemoed.
Gij zijt mijn God, al 't uw' is 't mijn':
laat immer meer mij d' uwe zijn!
|
Aan U behoort, o Heer der
heren,
de aarde met haar wel en wee,
de steile bergen, koele meren,
het vaste land, de onzekere zee.
Van U getuigen dag en nacht.
Gij hebt ze heerlijk voortgebracht.
Gij roept het jonge leven wakker,
een tuin bloeit rond het open graf.
Er ruisen halmen op de akker
waar zich het zaad verloren gaf.
En vele korrels vormen saam
een kostbaar brood in uwe naam.
Gij hebt de bloemen op de velden
met koninklijke pracht bekleed.
De zorgeloze vogels melden
dat Gij uw schepping niet vergeet.
’t Is alles een gelijkenis
van meer dan aards geheimenis.
Laat dan mijn hart U toebehoren
en laat mij door de wereld gaan
met open ogen, open oren
om al uw tekens te verstaan.
Dan is het aardse leven goed,
omdat de hemel mij begroet.
|
We zongen net het eerste
couplet van psalm 24 over de aarde,
die de grootsheid van God laat zien.
Straks gaan we kijken naar een
uitwerking van deze psalm in het
lied ‘Aan U behoort, o Heer der Heren de aarde met haar wel een wee’.
Maar eerst gaan we kijken naar
een ander lied. Een lied dat
je de voorganger van ‘Aan U behoort, o Heer der heren’ zou kunnen
noemen. Ik
denk dat enkelen van u het wel kennen, want het kwam voor in de
Hervormde
Bundel uit 1938.
Deez' aard is uw, o
Heer der heren!
Uw is haar wond're hemelbaan,
uw zijn haar bergen, dalen, meren,
haar stromen en haar oceaan.
Uw is de dag, uw is de nacht:
't leeft alles slechts door uwe kracht.
In dit eerste couplet gaat dit
lied over de aarde, de zeeën
en de stromen die van God zijn.
In de volgende coupletten wordt hetzelfde thema, dat
de aarde van God
is, vastgehouden en doorlopen we de seizoenen.
Uw is deez' aarde,
lief'lijk stralend,
als zonnegloed haar ijs ontdooit.
Uw is z', in lenteschoonheid pralend,
met bloesems als een bruid getooid.
Dat is de lente
Uw is z', als 't
wuivend korenveld
een rijke, schone oogstdag spelt.
Het koren op het veld voorspelt
een rijke oogst: zomer
3. Uw is deez' aard', als woeste vlagen
haar akker teist'ren en haar woud,
als stormen door het luchtruim jagen
en neev'len dalen, kil en koud,
Nu zitten we in de herfst.
als 't witte
sneeuwkleed is gespreid,
waar zij eens bloeid' in heerlijkheid.
Winter
Dan hebben we de vier seizoenen
gehad – en dan, in het
laatste couplet, dan is niet alleen de aarde van God, maar ook het hart
van de
mens. En ook het hart van de mens kent zo zijn seizoenen.
4. Mijn hart zij 't
uw' en heel mijn leven,
Als ‘t blijde straalt in zonnegloed,
en ook als wolken mij omgeven,
als stormen varen door 't gemoed.
Als het lente en zomer is in
mij, als het herfst is in mij
ook dan ben ik van God.
Gij zijt mijn God, al 't uw' is 't mijn':
laat immer meer mij d' uwe zijn!
Het is niet een slecht lied,
maar het is wel een beetje een
saai lied.
Voor het liedboek van 1973
heeft de dichter Jan Wit dit lied
bewerkt of eigenlijk overnieuw gemaakt. Dezelfde melodie is behouden,
ook de
opbouw is behouden, maar het lied gaat nu wel anders. Jan Wit zelf werd
op
jonge leeftijd blind. En over ‘Aan u behoort o Heer der heren' is wel
gezegd:
hoe kan iemand die blind is zo mooi over de natuur dichten. Nu ik heb
daar wel
een antwoord op: hij heeft niet naar de natuur gekeken, hij heeft
vooral heel
goed naar het woord van God geluisterd. Het gaat in dit lied niet
zomaar over
de natuur in dit lied, het gaat over de Bijbel. Kijken we naar het
derde
couplet.
3
Gij hebt de
bloemen op de velden
met koninklijke pracht bekleed.
De zorgeloze vogels melden
dat Gij uw schepping niet vergeet.
Hé,
dat doet denken aan de Bergrede. Over de leliën des
velds, die zo mooier zijn dan koning Salomo en over de vogelen des
hemels, de
zorgeloze vogels, die zich geen zorgen maken over de dag van morgen.
't Is alles een
gelijkenis
van meer dan aards geheimenis.
In
dat vorige lied gold: zomertijd en wintertijd, de aarde
is van God altijd. Maar hier is de aarde een gelijkenis van wat God met
ons
voor heeft. De bloemen en de vogels zijn meer dan
een aards
geheimenis, ze zijn een hemels geheimenis. Ze
vertellen over God.
En ja, de lente is nog terug te
vinden. Maar hier is het God
die het leven uit zijn doodsslaap roept:
2. Gij roept het jonge
leven wakker,
een tuin bloeit rond het open graf.
We
zijn bij de tuin, de tuin van de opstanding waar Maria
van Magdala Jezus ontmoette. Daar bloeit de tuin als een teken van
verrijzenis.
Er ruisen halmen op
de akker
waar zich het zaad verloren gaf.
Ja,
dat is de zomer. Maar aan de bloei en de oogst is heel
wat vooraf gegaan. Want ja, het zaad gaat verloren. Een deel valt op de
weg en
wordt opgegeten door de vogels, een deel wordt verstikt door de distels
en een
deel valt op de rots. En ja, ook in de goede aarde gaat het zaad
verloren. Het
sterft, het gaat verloren, maar alleen zo komen er nieuwe halmen. En de
halmen
dragen vrucht, er vormen zich korrels:
En vele korrels
vormen saam
een kostbaar brood in uwe naam.
Korrels
die samenkomen voor een brood in Gods naam, dan zitten we niet alleen
in de oogsttijd, de herfst - we hebben drie seizoenen in één couplet –
maar ik denk
dat we dan ook in het Avondmaal zitten (Didache).
Het slotcouplet gaat er dan
niet over hoe het ook lente of
herfst in een mensenhart kan zijn, maar over de mens die ook aan God
toebehoort.
4.
Laat dan mijn hart U toebehoren
Aan u behoort,
o Heer der heren, de aarde/ laat nu ook
mijn hart u toebehoren.
Maar dat toebehoren aan God is
er om mens op deze aarde te
zijn:
en laat mij door de
wereld gaan
met open ogen, open oren
om al uw tekens te verstaan.
Wij gaan als mensen door de
wereld en we zien de bloemen, de
vogels, de steile bergen, de koele meren, we zien ze als tekens van
God. We
leren ze verstaan als tekens van God. De bloemen en de vogels zijn niet
zomaar
mooi, maar ze vertellen ons iets van het evangelie: om ons geen zorgen
te
maken. De halmen op de akker vertellen ons iets over het zaad dat toch
opkomt
en vrucht draagt in ons leven. Door de wereld gaan is luisteren naar
wat God
vertelt.
Als ik zo door de wereld ga dan
begroet God mij in alle
tekenen van de schepping. En dan is het goed, zoals de schepping goed
is:
Dan is het aardse
leven goed,
omdat de hemel mij begroet.
Amen. Coen Wessel
|