Een
karikaturaal schema |
|
Naar
Homepage Naar Archief Naar Weblog |
Sinds de Verlichting en de
Romantiek worden Jodendom en Christendom met cultuur, moraal en
geschiedenis
geassocieerd. Natuur, gevoel en esthetiek daarentegen zouden vreemd
zijn aan
het Christendom. Deze voorstelling van zaken is neergezet door mensen
die vaak
niet zo veel op hadden met het Christendom. Toch heeft veel
christelijke
theologie dit karikaturale schema overgenomen. Er is zelfs een
positieve draai
aan gegeven: Jodendom en Christendom waren juist de godsdiensten die
zich van
de natuur bevrijd hadden en daardoor cultuur en geschiedenis mogelijk
gemaakt
hadden. Hoe begrijpelijk zo’n
reactie
ook is – zeker ook in het licht van de geschiedenis van de 20e
eeuw
– het laat kerk en theologie alleen maar met de rug staan
naar een samenleving
waarin natuur, gevoel en esthetiek een belangrijke rol spelen. Het
blokkeert
het nadenken over milieubeleid. Het kan ook geen goed antwoord geven op
het
dierenfetisjisme van de Partij voor de Dieren. In dit artikel schets ik in
een paar zinnen het ontstaan van dit denkschema. Vervolgens laat ik
zien hoe
deze denkwijze Natuur versus cultuur In de Verlichting en de
Romantiek wordt het Christendom verweten dat het niet
‘natuurlijk’ is. Het
Christendom zou star en dogmatisch zijn en een strenge,
niet-natuurlijke moraal
op de mens leggen. Het zou vijandig staan tegenover de natuur en de
natuur van
de mens. In de Franse Verlichting wordt de
‘natuurlijke’ staat van de mens
geïdealiseerd. Ooit leefde de mens in een natuurlijk paradijs
– en eigenlijk
zou de mens daar weer naar moeten terugkeren. In de Romantiek wordt dit
genuanceerd. Friedrich Schiller heeft in de Franse Revolutie gezien tot
welke
verschrikkingen de ‘natuurlijke’ mens in staat is.
Voor hem is de ‘natuurlijke
mens’ een ‘wilde’ en een
‘barbaar’. Toch blijft het ideaal van de
‘natuurlijke
mens’ hem beheersen. Hij wil nu een evenwicht van natuur en
cultuur. Dit ideaal
ziet hij verwezenlijkt in het leven van het antieke Hellas. Natuurlijkheid, fantasie, gevoel en
esthetiek zijn daar in harmonie met
kunst, wijsheid, verstand en geest. Schiller, en anderen als Herder,
Hölderlin,
Goethe en Heine, flirten daarbij opzichtig met de goden van Hellas en
soms ook
met de Germaanse goden. Zij zouden een hechtere band met het
esthetische en het
natuurlijke hebben. Ook de filosoof Schelling zoekt het heil buiten het
Christendom. Hij ziet het Christendom als een eenzijdige godsdienst,
die alleen
de nadruk legt op de geschiedenis. Schelling ontvouwt daarom een
programma voor
een nieuwe mythologie waarin geschiedenis en natuur harmonieus verenigd
zullen worden. Los van de aarde: Abraham bij Hegel
Het positieve van Abraham voor
Hegel is dat hij breekt met de natuur. Hij is de
‘anti-these’ tegen de natuur.
Maar Abraham is nog niet het eindpunt van de ontwikkeling. Hegel is een
romanticus die een evenwicht zoekt tussen natuur en cultuur. Er moet
daarom nog
een synthese komen waarin cultuur en natuur met elkaar verenigd zijn en
de
natuur opnieuw tot zijn recht komt. Israël als woestijnvolk Hegel schetst de stamvader
van het Joodse volk als een man die vervreemd is van het vruchtbare
land. In de
19e eeuw is het niet ongewoon om het jodendom
als een godsdienst van
de woestijn te kenschetsen. Israël wordt gezien als een
godsdienst met een
zware, drukkende moraal, die past bij het leven in de woestijn. Het is
een volk
dat niet een ‘natuurlijk’ leven kent en dus ook
niet de daarbij horende losheid
en vrolijkheid. Dat De oudtestamenticus Albrecht Alt
(1883-1956) knoopt aan bij de gedachte dat Israël in essentie
een woestijnvolk
is. Hij ontwikkelt de theorie dat Israël een verband was van
nomaden die in de
woestijn leefden. Vlak na de verwoestende Eerste Wereldoorlog
ontwikkelt hij de
theorie dat de stammen van Israël het land niet door geweld,
maar door een
proces van langzame en vreedzame infiltratie in bezit hadden genomen.
Zij behouden daar hun
woestijngodsdienst voor een deel. Israël had
als nomadisch
volk in de woestijn geen binding met een stuk land en ervoer dat de
natuur
vijandig was. Hun godsdienst was dus geheel geconcentreerd op
menselijke
levens, op het individu en de groep en zo op geschiedenis. Deze
traditie hebben
ze met zich meegenomen toen ze Kanaan binnengingen. Albrecht Alt geeft
zo een
positieve draai aan de woestijnoorsprong van Israël.
Israël was daardoor niet
gericht op de natuur, maar op de geschiedenis. Het
‘geschiedsdenken’ van de
latere profeten werd voorbereid in de woestijn. De breuk met de mythe Hetzelfde thema speelt een
rol in het werk van de godsdiensthistoricus
Mircea Eliade (1907-1986). Eliade onderscheidde
tussen een mythische Ook de Nederlandse theoloog
Miskotte (1894-1976) werkte met het verschil tussen de cylische mythe,
die zich
voegt naar de loop van de sterren en de seizoenen, en de geschiedenis
van
Israël waarin de mens pas echt het toneel betreedt en
geschiedenis maakt. ‘In
de Thora
wordt de mythe van binnenuit omgevormd en uitgehold. Wij zeggen niet
teveel,
wanneer wij zeggen: dáárin ligt de meest
ingrijpende revolutie, die ooit in het
menselijk geestesleven heeft plaats gevonden, een onherroepelijk
keerpunt… De
mens beslaat het hele gezichtsveld... Wat er geschiedt, is geschiedenis
…Het kosmische is geheel naar de rand gedrongen…
(Edda en Thora p.104-105).’ De
godsdienst van Israël werd voor hem de revolutionaire breuk
met het mythische en
het natuurlijke, die geschiedenis mogelijk maakt. De God van Israël
contrasteerde hij met de goden, die door de Romantici
wakker waren gekust en door hen voorzien waren van alle eigenschappen
die zij
zo in het Christendom misten. Hegel, Alt, Eliade en
Miskotte veronderstelden dat de volken rondom Israël een
godsdienst hadden, die
geheel verknoopt was met de natuur. Zij sloten aan bij de opvatting uit
hun
tijd dat primitieve volkeren altijd een natuurgodsdienst hebben, een zeer romantische theorie
die uitgaat van
een eenheid tussen het primitieve, het natuurlijke en het
oorspronkelijke. In
de loop van de 20e eeuw is deze these onder
kritiek gekomen. Wat wij
‘de natuur’ noemen speelt een rol in de
‘godsdiensten’ van vele volkeren maar
hun praktijken en verhalen gaan ook over woede, liefde, magie, concrete
koningen, helden en goden. Evaluatie Miskotte
had met
zijn boek ‘Edda en Thora’ vooral een polemisch
doel. Hij wilde tegenover de
nadruk die de
Verlichting, de Romantiek
en het nationaal-socialisme op ‘de natuur’ legden
een tegengeluid laten horen.
Bij hem en bij Eliade zat ook een apologetisch element. Zij probeerden
een
plaats op te eisen voor Jodendom en Christendom binnen het in hun dagen
heersende denken over de ontwikkelingsgang van de mensheid van natuur
naar
cultuur. Door het unieke en beslissende van het Jodendom te
onderstrepen, probeerden
ze het bestaansrecht van Jodendom en vooral ook van
het Christendom te verankeren. |