Het frame van het
Wilhelmus |
|
Naar Homepage Naar Weblog Naar Archief |
Marnix van St. Aldegonde probeert de calvinisten te overtuigen
dat zij Willem als hun aanvoerder moeten aanvaarden. Om dat te bereiken
schrijft hij een propagandalied, het Wilhelmus. In dit lied zet hij op een
briljante wijze een frame neer, waaruit blijkt dat juist de hoog adellijke
Willem de vrome leider is waar de opstand op zit te wachten. Marnix van St. Aldegonde schrijft dit lied in de
jaren dat het karakter van de opstand zich verbreedt. Halverwege de jaren
zestig draaide het verzet tegen Philips II vooral om de protestantse
geloofsvrijheid. Maar door het brute optreden
van de hertog van Alva krijgt de opstand steeds meer het karakter van een
nationaal verzet. Marnix wil de calvinisten meenemen in deze ontwikkeling. Hij
benadrukt in het Wilhelmus de nationale rol van Willem van Oranje. In die
nationale rol is hij een vroom leider. In het eerste couplet van het Wilhelmus worden vrijwel
alle belangrijke thema’s al genoemd. Wilhelmus van Nassauwe den
vaderland getrouwe Willem van Oranje is wel degelijk trouw. Hij is geen
onbetrouwbare windvaan die vooral op eigen macht uit is. Hij is trouw aan het
vaderland. Niet specifiek aan de calvinistische zaak alleen, maar zijn strijd
is een vaderlandse strijd. Willem wordt neergezet als een nationale aanvoerder.[ii] Een prinse van Oranje ben ik
Marnix gebruik de
hoge adellijke afkomst van Willem van Oranje om hem neer te zetten als een echte
ridder. Willem bezit ridderlijke deugden, juist door zo’n hoge adellijke
afkomst. In de eerste strofe is hij ‘zeer onvervaard’ (vrij=zeer). In de vijfde
strofe ‘zeer onversaagd’. Hij is ‘een held’ en ‘zonder vrees’ waagt hij zijn
edel bloed (strofe 5). Hij heeft ‘moedige’ ruiters (strofe 11). Hij wil ‘met
eer sterven’ op het slagveld als een ‘getrouwe held’ (strofe 9). Moed, trouw,
eer, held, het zijn allemaal woorden die verwijzen naar een ridderlijk ethos. Willem
is hier een toernooiridder die voor zijn volk vecht. Het is opmerkelijk dat Marnix een
beroep doet op een ridderlijk ethos dat nogal ver van de bijbel af staat, maar
blijkbaar was het ridderlijke ethos in deze nog half middeleeuwse wereld levend
en overtuigend. Op zijn minst als herinnering. Marnix maakt van een potentieel
nadeel ‘de man die ver van burgers en lage adel af staat’, een voordeel: een
man die, hoog verheven als hij is, ridderlijke, moedige, belangeloze doelen
nastreeft. David Tegelijkertijd is Willem als de Bijbelse vorst David.
David is in delen van de Bijbel het prototype van de goede koning. ‘Als David
moesten vluchten voor Saul den tiran’ (strofe 8). Zoals David moest vluchten
voor de machtige koning Saul, zo heeft Willem moeten vluchten voor Philips II,
de koning van Spanje. Koning David begon
ooit als een herdersjongen en beschermde zijn kudde met inzet van zijn eigen
leven tegen wilde dieren. In delen van de Bijbel wordt Davids koningschap ook
zo herinnerd: ook als koning was hij een herder, die voor zijn volk zorgde en
het beschermde. Op eenzelfde wijze zal Willem een herder zijn voor zijn volk:
‘Oorlof mijn arme schapen, uw herder zal niet slapen’ (strofe 14). Ook elders
in het Wilhelmus wordt de zorg van Willem van Oranje voor zijn volk benadrukt, zonder
direct naar David te verwijzen (strofe 3, 10). Willem is hoe dan ook een zorgzame vorst die
het heil van zijn volk op het oog heeft. De vergelijking met David roept ook de afloop van de
strijd tussen David en Saul in herinnering: David wint. In strofe 8 wordt dat
gememoreerd ‘God heeft hem (David) verheven, verlost uit alle nood, een
koninkrijk gegeven in Israël zeer groot’. De vergelijking van Willem met de
Bijbelse goede herder roept ook Ezechiël 34 in gedachten waarin God aankondigt de
slechte herder te vervangen door een goede herder. Op eenzelfde manier hoopt
Willem te winnen, al is het onduidelijk of die overwinning wel een aardse
overwinning zal zijn. Misschien mag hij terugkeren in ‘zijn regiment’ (positie,
gewone leven) (strofe 2). Waarschijnlijker bestaat die overwinning uit het
martelaarschap. ‘Na ’t zuur zal ik ontvangen van God mijn Heer het zoet; dat is
dat ik mag sterven in het veld’ (strofe 9). Willem wordt zo meer dan David, hij
wordt een Christusfiguur. Als een goede herder geeft hij zijn leven voor zijn
schapen (Johannes 10) tegen de aanvallen van wolven. Zijn broer Adolf heeft
zijn leven al gegeven (strofe 4) en ook Willem wordt met de dood bedreigd
(strofe 7). Net als de onschuldige Christus dreigt Willem op eenzelfde manier
te moeten lijden (‘handen wassen’, ‘onschuldig bloed’). Martelaarschap De eerste strofe had dit allemaal al aangekondigd: den vaderland getrouwe Willem strijdt en lijdt. En in dit lijden is hij één
met zijn volk. Hij is net als alle calvinistische ballingen die vanwege hun
geloof hebben moeten vluchten ook verdreven (strofe 2). Zijn hart bloedt als
hij het lijden van zijn volk ziet (strofe 10). Hij is gaan strijden en heeft
een veldtocht ondernomen om het lijden te stoppen (strofe 11) [iv].
Aan hem lag het niet dat de veldtocht mislukte, het lag aan God (strofe 12). Toch is hij standvastig gebleven en nu kan
hij in deze diepte niets anders doen dan bidden (strofe 13) en zijn mensen
oproepen zich tot God te keren en vroom te leven, wachtend en uitziend naar het
einde (strofe 14). Door de vergelijking van Willem met David excuseert
Marnix Willem ook. Het heeft – naar het besef van de calvinisten – eindeloos
geduurd voordat Willem zich volledig aansloot bij de opstand. Maar ook David
ging er niet vol tegenin bij Saul. David hield altijd achting voor Saul – Saul was
tenslotte ook Gods gezalfde - en doodde hem niet toen hij daar de kans toe
kreeg. Hij heeft Saul altijd geerd. Tegelijkertijd noemt Marnix Saul een tyran.
Zo wordt hij in de bijbel nooit genoemd. Het is een term die afkomstig is uit
de Griekse wereld. Maar door Saul (=Philips II) een tyran te noemen wordt de opstand
gelegitimeerd. Tegen de overheid mag je niet in opstand komen omdat de overheid
door God gegeven is (Romeinen 13), maar tegen een tyran mag dat volgens antieke
filosofen als Plato, Aristoteles en Cicero wel. Je mag hem zelfs vermoorden. Ook de invloedrijke christelijke theoloog
Thomas van Aquino rechtvaardigde de tyrannenmoord. En zo zijn we gekomen aan het laatste motief dat ik
hier wil bespreken. De verhouding tot de koning van Hispanje. de koning van Hispanje Jazeker, koningen moet je eren. Dat verklaart ook
zijn aanvankelijk aarzelen. Tegelijkertijd zet hij met dit einde van de eerste
strofe alles klaar voor de daverende finale van het Wilhelmus. Voor
God wil ik belijden en zijne grote macht, Willem van Oranje een sjieke meneer die uit is op
eigen gewin? Met een dubieus geloof. Nee, een herder die zich inzet voor zijn
volk, één is in hun lijden, vreest zelf gedood te zullen worden (terecht!),
door en door vroom is en juist als edelman zijn volk op ridderlijke wijze zal bijstaan
in de opstand tegen de gezamenlijke vijand. Coen Wessel [i] Algemeen
wordt aangenomen dat het Wilhelmus tussen 1568 en 1572 is geschreven. De
historica Gudrun Dekker-Schwichow stelde in 2008 dat het Wilhelmus geschreven
is door Marnix van St.
Aldegonde in december 1572 tijdens het beleg van Haarlem. In 2016 publiceerden Mike Kestemont, Martine de Bruin en Els Stronks
een onderzoek waarin ze na een computeranalyse stelden dat het Wilhelmus
geschreven is door Petrus Datheen. In dit essay ga ik uit van de traditionele
opvatting dat het Wilhelmus geschreven is door Marnix van St. Aldegonde. Mocht
Petrus Datheen de auteur zijn, dan verandert dat niet veel aan de strekking van
mijn essay. Een precieze datum voor het ontstaan van het Wilhelmus geef ik niet
– en daar heb ik ook geen onderzoek naar gedaan. Op grond van mijn tekstuele
analyse denk ik eerder aan een vroegere datum, toen het leiderschap van Willem
van Oranje omstredener was (1568-1570). [ii] ‘Vaderland’
is een opmerkelijk woord voor die tijd. Er bestond wel een zeker gevoel van
verbondenheid tussen de Bourgondische landen die de hertogen van Bourgondië in
de Noordwesthoek van Europa aaneengeregen hadden, maar zo heel duidelijk was de
nationale identiteit nu ook weer niet. Door de Nederlanden een vaderland te
noemen wordt zo ook een vaderland geschapen [iii] Bedoeld
is: horend bij het college van de Rijksvorsten dat de keizer mag kiezen. Zie: W.F.
Breman, De boodschap van het Wilhelmus, p. 28 [iv] Let op
de komische voorstelling van zaken in deze strofe. De moedige ruiters in het
open veld van Willem tegenover het laffe, bange, ingegraven leger van Alva. In
werkelijkheid troefde Alva hem af: Alva was zo slim af te wachten met slag
leveren tot het geld van Willem op was om zijn leger te betalen. [v] De
eerste strofe eindigt met ‘de koning heb ik altijd geëerd. De tweede strofe
begint met: ‘In Godes vrees te leven’. Samen vormen ze verwijzing naar 1 Petrus
2:17 ‘vrees God, eer de koning’. Dat is eventueel uit te leggen als: eer de koning, maar
bewaar je vrees voor God. Zo zou de slotstrofe al aangekondigd worden. Ik vind
het een beetje een overinterpretatie, maar toch wel aardig. De toespeling op 1
Petrus laat in ieder geval zien dat Willem in zijn rol van nationaal leider
religieus gemotiveerd is. |