Terug
naar Homepage
Terug naar Hoofdstukpagina
Archief |
Dit is
een verhaal uit de Apophtegmata Patrum, een geschrift met
zo’n 1500 verhaaltjes
en gezegden over monniken die in de 4e eeuw in
de woestijn van
Egypte leven:
‘Iemand
vertelde dit verhaal. Er waren drie ernstige
mannen die van elkaar hielden en ze werden monniken. En
één van hen nam het op
zich recht te spreken, volgend het Schriftwoord: zalig zijn de
vredestichters. De
tweede verkoos om de zieken te bezoeken. Maar de derde ging weg om stil
te zijn
in de eenzaamheid (van een kluis).
De eerste zwoegde temidden van de twisten van de mensen,
maar was niet in staat hen allemaal te verzoenen. En vol vermoeidheid,
kwam hij
naar degene die de zieken verzorgde en vond hem ook zonder geestkracht
en niet
in staat zijn taak te uit te voeren. De twee waren het eens en gingen
naar
degene die zich had teruggetrokken in de woestijn en zij vertelden hem
hun
tegenspoeden. En zij vroegen hem hun te vertellen. En hij was stil voor
een
moment en goot toen water in een vat en zei: ‘kijk, naar het
water’. En het was
troebel. En na een tijdje zei hij: ‘kijk nu, hoe helder het
water geworden is;
En toen zij in het water keken zagen zij hun eigen gezichten, als in
een
spiegel. En toen zei hij tegen hen: ‘Zo is hij die verblijft
temidden van de
mensen, vanwege de beroering, ziet hij zijn zonden niet. Maar wanneer
hij stil
is geworden, bovenal in de eenzaamheid (van een kluis), herkent hij
zijn eigen
verzuim.’’
Ik heb
dit verhaal uitgekozen om mee te beginnen omdat het duidelijk maakt wat
het
monnikenleven belooft: ver weg van de mensen, in de eenzaamheid is er
niemand
meer om je af te leiden en word je geconfronteerd met jezelf en zie je
je eigen
zonden en tekortkomingen onder ogen. En dat is heilzaam.

Geschiedenis
In
de
vierde eeuw ontstaat er onder christenen in Egypte,
Palestina en
Syrië een spirituele beweging van mannen en vrouwen die zich
terugtrekken in de
woestijn. Zij gaan in eenzaamheid leven, bijvoorbeeld in een kleine hut
en
brengen een belangrijk deel van de dag door met gebed. Daar denken ze
na, loven ze God en worden ze, zo menen zij, beproefd door
demonen, net zoals Jezus in de woestijn door de duivel op de proef
gesteld werd.
Niet
alleen trekken ze zich terug in de eenzaamheid. Ze doen ook afstand van
al hun
bezit, ze onthouden zich van sexuele omgang, ook daarmee trekken ze
zich terug
uit de sociale verbanden waarin ze leven. Ze leggen zichzelf verder een
streng
of minder streng regime op. Ze vasten, ze eten dus heel weinig,
bijvoorbeeld
alleen wat brood en wat groente en sommigen proberen zo weinig mogelijk
te
slapen. Ze proberen ook hun gedachten te zuiveren, dat wil zeggen ze
proberen
zo te leven dat er geen gedachte aan jaloezie, woede of sexualiteit bij
hen
opkomt.
Ze
vergelijken zichzelf vaak met atleten en ik denk dat dat een goede
vergelijking
is. Het zijn mensen die in hun leven maar één
doel hebben, namelijk om in
afzondering zo veel mogelijk tot een goede en zuivere vorm van
mens-zijn te
komen. Dat was hard werken, ze probeerden met hun lichaam en hun geest
tot het
uiterste te gaan. In de literatuur die we gaan bestuderen komt het
woord
zwoegen vaak voor. Niet eten, je concentreren op God, niet aan slechte
dingen
denken, dat vergt een grote mentale concentratie en inspanning.
De
eerste monniken trokken zich terug aan de rand van dorpen. Maar al snel
doen ze
de volgende stap en gaan ze de woestijn in en bouwen hun hut, zij
zeggen hun
cel of hun kluis in de woestijn. De eersten onder hen deden dat in
volledige
afzondering, maar al gauw ontstaan er een soort kolonies van
kluizenaars.
Monniken die in hutjes leven, allemaal een paar honderd meter van
elkaar
vandaan.
De
teksten die we zullen gaan lezen spelen zich af in
één zo’n kluizenaarskolonie
in Egypte, n.l. in Scetis (ook wel Scete). Ik zal het leven in de
kluizenaarskolonie kort
beschrijven.
Scetis
Scetis
ligt zo’n tachtig kilometer ten zuiden van
Alexandrië. Je kent Alexandrië, aan
de monding van de Nijl, een miljoenenstad en een centrum van handel en
ook van
wetenschap. Maar de Nijl maakt maar een klein stukje van Egypte
vruchtbaar en
als je zo’n veertig kilometer naar het zuiden bent,
houdt de bewoonde wereld op
en is er vooral woestijn en wildernis. Het kost je twee dagreizen om
die
laatste veertig kilometer af te leggen, of beter een dag en een nacht,
want ‘s
nachts kan je je beter oriënteren op de sterren. Scetis is een
vallei in deze
woestijn met kleine oases en moerassen, zodat er in ieder geval op
loopafstand
water is. De monniken leefden daar in kleine hutten, maar soms ook in
grotten
of in woningen tegen rotsen aan gebouwd. Zo’n cel had twee
kamers: ééntje om in
te werken, te eten en gasten te ontvangen en één
kamer om te bidden. Er waren
ramen, deuren met een slot er op, kastjes en uitsparingen voor boeken.
De
monniken zaten overdag op een mat, waar ze ‘s nachts op
sliepen. Ze hadden ook
kleine bankjes, waar ze op zaten om te bidden.
Wie als
monnik begon sloot zich aan bij een oudere monnik, die
‘abba’ genoemd werd.
Vader betekent dat letterlijk, maar we vertalen het meestal als abt.
Deze vader
onderwees de monnik in praktische zaken: hoe bouw ik een cel, hoe
vlecht ik
manden, hoe bid ik de psalmen. Maar de abba fungeerde vooral ook als
geestelijke vader. Een
monnik legde zijn
‘gedachten’ voor aan de vader of hij vroeg de abba
speciaal om een woord, een
uitspraak, die speciaal op hem sloeg.
Dagindeling
Een dag
begon ver voordat het licht aan brak, misschien wel om drie uur
‘s nachts. De
monnik stond dan op en ging in zijn cel een morgengebed bidden, die 12
psalmen
omvatte. De monnik ging dan niet meer slapen, maar bleef
‘mediteren’ totdat het
licht werd. Overdag werkten ze in hun hut. Meestal vlochten ze manden
of
touwen. De producten van hun handen werden verkocht op de markt in de
stad. Dit
werk had als voordeel dat het gedaan kon worden zonder er bij na te
denken.
Ondertussen kon je met je gedachten ergens anders naar toe gaan, je kon
ook
psalmodiëren (een vorm van psalmen zingen) of bidden of wat
dan ook. Het riet
en de palmtakken werden geoogst in de moerassen vlakbij. Soms
verhuurden ze
zich ook als werkers in de oogsttijd en ze kregen ook wel geschenken.
Om drie
uur ‘s middags aten ze hun enige maaltijd. Als de zon
onderging vierden ze de
vesper in hun cel en daarna gingen ze slapen.
Een
monnik at per dag ongeveer 450 gram brood. Het
gaat hier niet om dagvers brood, maar om brood dat soms maanden kon
worden
bewaard. Het werd dan keihard en je moest het in water dopen om het
eetbaar te
maken. Ze strooiden zout over het brood, om niet uit te drogen in de
woestijn.
Soms gebruikten ze een klein beetje olijfolie. In Scetis dronken de
monniken
gedurende de week alleen water, en daar ook niet veel van. Er is ook
sprake van
groenten en zelfs vruchten. Het was een hard bestaan, aan de andere
kant: een
Egyptische boer at niet veel meer. Alleen als er een bezoeker kwam at
men meer:
gastvrijheid ging voor alles.
Alleen
op zaterdagavond en zondagmorgen kwamen ze hun cel uit. Ze gingen dan
naar een
soort kerk die ze hadden. Op zaterdag vierden ze met zijn allen wat ze
door de
week in hun cel deden: de vesper en de avonddienst. Op zondag vierden
ze ook
een soort gemeenschappelijke maaltijd met brood, wijn en gekookt
voedsel. Na de
maaltijd namen ze voorraden mee voor de komende week en gingen weer
naar hun
cel.
Antonius
Eén
van
de eersten die dit doen is Antonius, een zoon van welgestelde ouders,
die in
270 n C. de
woestijn van Egypte in trekt
en daar een ascetisch leven voert. Twintig jaar houdt hij zich voor de
buitenwereld verborgen, volgens de levensbeschrijving die de kerkvader
Athanasius van hem maakte. Eén periode van zijn leven is erg
bekend geworden,
n.l. een nacht waarin hij door allerlei demonen bezocht wordt, het is
een
tafereel dat door veel kunstenaars is uitgebeeld. Misschien ken je de schilderijen
van Jeroen Bosch daarover. Daarna wordt hij een vraagbaak voor
velen.
Als hij
zo’n 35 jaar in de woestijn heeft doorgebracht verzamelt hij
leerlingen rondom
zich die hem als geestelijk leider erkennen. Rondom hem worden kolonies
van
asceten gesticht, die hem als geestelijk leider erkennen. Ook deze
monniken
werden om raad gevraagd door gewone gelovigen.
Over
deze woestijnvaders zijn er allerlei verhalen bekend. Waarvan ik er nu
een
aantal laat volgen.
Extase
XVIII,XXI
Eens
ging Zacharius naar zijn abt Silvanus en vond hem in
extase en zijn handen waren gestrekt naar de hemel. En toen hij hem
aldus zag,
sloot hij de deur en ging hij weg. En toen hij terugkwam op het zesde
uur, en
het negende uur en het tiende vond hij hem net zo. Maar tegen het
tiende uur
klopte hij en toen hij binnen kwam, vond hij hem rustig liggen en zei
tegen
hem: ‘Wat scheelt u vandaag, Vader?’. En hij zei:
ik was ziek vandaag, mijn
zoon. Maar de jonge man hield zijn voeten vast, zeggend: ‘Ik
zal u niet laten
gaan, totdat u mij vertelt wat u hebt gezien. De oude man antwoordde
hem: ik
was in de hemel en ik zag de heerlijkheid van God. En ik stond daar tot
nu toe,
en nu ben ik weggestuurd.
XVIII,I
Een
broeder ging naar de cel van de abt Arsenius in Scete
en keek door het raam en zag dat de oude man als het ware
één vlam was. Nu, was
het zo dat de broeder waardig was om naar zulke zaken te kijken. En
nadat hij
geklopt had, kwam de oude man naar buiten, en zag de stomverbaasde
broeder en
zei tegen hem: ‘Heb je hier lang geklopt? Heb je iets
gezien?’ En hij
antwoordde: ‘Nee’. En hij sprak met hem en stuurde
hem weg.
XX
Deze
zelfde abt Sisois had altijd zijn deur dicht als hij
in zijn cel zat. Maar er wordt over hem verteld hoe op de dag van zijn
sterven,
toen de Vaders (de andere monniken) rond hem zaten,
zijn gezicht glansde
als de zon. Hij zei tegen hen: ‘ Kijk, de abt Antonius
komt’. En na een tijdje,
hij zei opnieuw tegen hen: kijk, het gezelschap van de profeten komt.
En
opnieuw scheen zijn gezicht helderder en hij zei: ‘kijk, het
gezelschap van de
apostelen komt. En zijn gezicht scheen met een dubbele heerlijkheid, en
zie,
het was alsof hij sprak met anderen. En de oude mannen (de
monniken)
smeekten hem: ‘met wie spreekt u, Vader?’. Hij zei
tot hen: Voorwaar, de
engelen kwamen om mij mee te nemen, maar ik heb hen gevraagd dat mij
nog een
klein beetje tijd gelaten zou worden om berouw te tonen. De oude mannen
zeiden
tegen hem: U hebt geen berouw nodig, Vader’.
Maar hij zei tot hen: ‘werkelijk, ik weet
niet of ik wel naar het
allereerste begin van berouw heb gegrepen’. En zij wisten
allen dat hij
volmaakt gemaakt was. En opnieuw was zijn gezicht plotseling als de zon
en zij
allen waren verschrikt. En hij zei tegen hen: Kijk, voorwaar, de Heer
komt,
zeggend: Breng mij mijn uitverkorene uit de woestijn. En onmiddellijk
gaf hij
de geest. En er kwam iets dat leek op bliksem en de plaats was gevuld
met
zoetheid.
XI,XIV
Men
vertelde over Johannes dat hij eens palmtakken vlocht
om twee manden te maken en hij gebruikte hen allemaal in
één mand, maar had het
niet in de gaten totdat het de muur bereikte. Want zijn geest werd in
beslag
genomen door de overdenking van God.
IJdelheid
Eens
hoorde een provincierechter over de abt Mozes en
ging naar Scete om hem te ze zien. Maar de oude man hoorde over zijn
komst en stond
op om in het moeras te vluchten. En de rechter met zijn gevolg kwam hem
tegen
en vroeg hem: ‘Vertel me, oude man, waar is de cel van de abt
Mozes?’ En hij
zei: ‘Waarom wilt u hem opzoeken? De man is een dwaas en een
ketter’ Dus toen
de rechter bij de kerk kwam, zei hij tegen de geestelijken:
‘Ik had gehoord
over de abt Mozes en kwam om hem te ontmoeten, maar zie, we kwamen een
oude man
tegen op reis naar Egypte en vroegen hem waar de cel van de abt Mozes
kon zijn,
en hij zei: Waarom zoekt u hem op, hij is een dwaas en een ketter. De
geestelijken waren verbijsterd toen ze dit hoorden en zeiden: Hoe zag
die oude
man er uit, die zo tot jullie gesproken heeft over de heilige
man?’. En
zij zeiden: ‘Hij was een oude man en hij
droeg een erg oud kleed, hij was lang en zwart. En zij zeiden:
‘Het is de abt
zelf: en omdat hij wenste niet door jullie gezien te worden, vertelde
hij deze
zaken over zichzelf. En zeer gesticht (opgebouwd) ging de rechter weg.
XII
De
abt Nisteron de oudere liep in de woestijn met een
zekere broeder en toen ze een draak zagen, vluchtten ze. En de broeder
zei
tegen hem: ‘Bent u ook bang, Vader?’ De oude man
antwoordde: ‘Ik ben niet bang,
mijn zoon: maar het was raadzaam om te vluchten bij het zien van een
draak,
zodat ik niet hoefde te vluchten voor de geest van ijdelheid.
XVIII
Een
keer kwam een andere rechter om hem (Simon) te
bezoeken en de geestelijken die voor hem uit gingen zeiden:
‘Vader, maak uzelf
gereed, want de rechter heeft over u gehoord en komt om uw
zegen’. En hij zei: ‘Ik
zal mij inderdaad gereed maken’. En hij bedekte zich met zijn
zaklinnen en nam
in zijn hand brood en kaas, ging zitten in de deuropening van zijn cel
en begon
te eten. Kort daarna kwam de rechter met zijn gevolg en toen hij hem zo
zag
bespotte hij hem en zei: ‘Is dit de kluizenaar-monnik van wie
wij zulke grote
dingen gehoord hebben?’ En zij maakten meteen rechtsomkeerd
en vertrokken naar
hun eigen woonplaats.
XIX
De
heilige Syncletica zei “Een schat die bekend is, is
snel uitgegeven: en evenzo is elke deugd die geprezen is en waar een
openlijke
show van gemaakt is, vernietigd. Net zoals was smelt bij het vuur, zo
wordt de
ziel verzwakt door lof en verliest zij de stevigheid van haar deugden.
XXII
Er
was eens iemand die zich onthield van voedsel en geen
brood at. Hij kwam naar één van de vaders.
Toevallig kwamen daar ook andere
pelgrims, en de oud man maakte een beetje soep voor hen. En toen zij neerzaten om
te eten, zette de
matige broeder voor zich zelf een erwt neer die hij geweekt had en
kauwde er
op. En toen zij opstonden van de tafel, nam de oude man hem terzijde en
zei
tegen hem: ‘Broeder, als u bij iemand komt, loop dan niet bij
hem te koop met uw
levenswijze. Als u vast wilt houden aan uw eigen weg, blijft in uw cel
en ga
nergens eruit vandaan’ En hij accepteerde de woorden van de
oude man en deelde
daarna in het gemeenschappelijke leven in alles wat hem ook ten deel
viel bij
de broeders.
Strijd
in de cel
II,
II
De
abt Antonius zei: ‘Wie in de eenzaamheid (van een
kluis) zit en stil is, is ontkomen aan drie oorlogen: horen, spreken en
zien. Toch
zal hij tegen één ding voortdurend vechten: dat
is zijn eigen hart.
VII,III
De
abt Ammon zei dat hij veertien jaar in Scete had doorgebracht,
en de Heer dag en nacht had gesmeek, dat Hij hem de macht zou geven
woede te
bemeesteren.
XXXVIII
Een
oude man zei: De cel van een monnik is de vurige oven
van Babylon, waar de drie jonge mannen de zoon van God vonden. Het is
ook de
wolkkolom waarvandaan God sprak met Mozes.
XXXVI
Een
oude man zei: Net zoals een boom geen fruit kan
voortbrengen als hij vaak wordt verplaatst, evenzeer kan een monnik
dat, die
vaak verhuist van de ene plaats naar een andere.
XXXII
De
vaders waren gewoon te zeggen: als verzoeking over je
komt op de plaats waar je woont, verlaat dan niet je plaats in de tijd
van
verzoeking. Want als je dat doet, waar je ook gaat, je zult vinden
waarvoor je
vlucht.
XXVI
Een
oude man zei: “De ouden verhuisden niet makkelijk van
plaats naar plaats behalve om drie dingen: als er iemand was die een
wrok tegen
hem koesterde, en hij kon geen vrede met hem sluiten, wat hij ook deed.
Of als
het voorviel dat hij door velen werd geprezen. Of als hij blootstond
aan de
verleiding van ontucht.’
XXXIII
Een
zekere broeder was rusteloos als hij in
monnikengemeenschap was, en vaak was hij woedend. Hij zei tegen
zichzelf: ‘Ik
ga weg en ik ga ergens in eenzaamheid wonen. Wanneer ik niemand heb om
tegen te
spreken of om aan te horen, zal ik vrede hebben en deze drang tot woede
zal
gestild zijn.” Dus ging hij weg en ging in zijn eentje in een
grot wonen. Op
een dag vulde hij een kruik met water en zette die op de grond. Maar
het
gebeurde dat de kruik plotseling omviel. Hij vulde hem voor de tweede
keer, en
opnieuw viel hij om. Hij vulde hem een derde keer, zette hem neer en
opnieuw
viel hij om. En in woede greep hij de kruik beet en brak hem. Toen hij
tot
zichzelf gekomen was, bedacht hij hoe hij was bedrogen door de geest
van woede
en zei: ‘Voorwaar, hier ben ik alleen, en toch heeft hij me
overwonnen. Ik zal
teruggaan naar de gemeenschap, want in alle plaatsen is er behoefte aan
strijd
en aan geduld en boven alles aan de hulp van God. En hij stond op en
ging terug
naar zijn plaats.
V
Een
zekere broeder die als kluizenaar leefde, werd
verstoord in zijn gedachten. Hij ging op weg naar de abt Theodorus van
Pherme
en hij vertelde hem dat hij in beroering was. De oude man zei tegen
hem: Ga,
verneder je geest en onderwerp je zelf en leef samen met andere mensen.
Dus
ging hij weg van de berg en leefde met anderen. Hij kwam terug tot de
oude man
en zei: ook in het samen leven met anderen heb ik vrede gevonden. En de
oude
man zei: Als je geen vrede kunt hebben in afzondering en ook niet nu
met
mensen, waarom wilde je dan een monnik zijn? Wat het niet opdat je
beproevingen
zou hebben? Vertel me nu, hoe veel jaren draag jij dit habijt? En de
broeder
zei: acht jaar. En de oude man zei: geloof me, ik draag dit habijt
zeventig
jaar en ik heb nog geen dag vrede gevonden, en jij wou vrede hebben in
acht?
XIII
De
abt Agatho zei: “Als een boze (woedende) man de doden
deed opstaan, hij zou God niet behagen vanwege zijn woede”.
II,
IX
Een
zekere broeder kwam naar de abt Mozes in Scete en
vroeg een woord van hem. En de oude man zei tegen hem: ‘Ga en
zit in je cel, en
je cel zal je alles leren.
XVI
Syncletica
- in heilige herinnering - zei: zwaar is het
gezwoeg en de strijd van de onrechtvaardigen als zij zich tot God keren
en
daarna is de vreugde onuitsprekelijk. Want net als zij die een vuur
ontsteken,
worden zij eerst omringd met rook en van de pijn van de rook huilen zij
en zo
komen zij tot wat zij verlangen. Daarom staat er geschreven
‘Onze God is een
verterend vuur’ en moeten wij het goddelijke vuur in ons
ontsteken met zware
arbeid en met tranen.
XVI
Eén
van de vaders vertelde hoe een zekere oude man altijd
ijverig zwoegde in zijn cel, en zich kleedde in een mat. En toen hij de
abt
Ammon ging zoeken, zag de abt Ammon hem de mat dragen en zei tegen hem:
dit
helpt je niets. En de oude man zei tegen hem: drie gedachten kwellen
me: één,
die me wil overtuigen om terug te trekken ergens anders in de woestijn.
Een
ander: of ik een vreemd land zal zoeken, waar niemand mij kent. En een
derde:
dat ik mijzelf in mijn hut op zal sluiten, zodat ik niemand zal zien,
en alleen
iedere derde dag zal eten. En de abt Ammon zei tegen hem:
‘Geen van deze drie
dingen zal je helpen: maar zit in je cel, en eet elke dag een beetje,
en heb
elke dag in je hart het gezegde over de tollenaar dat gelezen wordt in
het
Evangelie, en zo zal je gered worden.
X,
XV
Men
vertelde over een zekere oude man, dat hij vijftig
jaar geleefd had zonder dat hij regelmatig brood gegeten had of water
gedronken. Hij zei: ik heb in mijzelf gedood lust, hebzucht en
ijdelheid. De
abt Abraham hoorde dat hij deze dingen zei en hij kwam tot hem en zei:
“Heeft u
dit gezegd?” En hij antwoordde:
‘Jazeker’. En de abt Abraham zei: Voorwaar, jij
gaat je cel binnen en vindt op je bed een vrouw: kan jij je weerhouden
van
eraan te denken dat zij een vrouw is? En hij zei: “Nee, maar
ik bevecht mijn
gedachten, zodat ik deze vrouw niet aanraak. En de abt Abraham zei: Nu
dan, je
hebt de lust niet verslagen, want de hartstocht zelf leeft, maar het is
gebonden. Opnieuw: als je wandelt op een weg en je ziet stenen en
potscherven,
en tussen hen zie je goud liggen, kan je aan het denken als niet anders
dan
stenen? En hij antwoordde: ‘Nee, maar ik weersta mijn
gedachte, zodat ik het
niet oppak’. En de abt Abraham zei: Zo dus, de hartstocht
leeft: maar is gebonden.
En opnieuw zei de abt Abraham: ‘Als je zei horen over twee
broeders, dat de ene
van je houdt en goed over je spreekt, maar de ander haat je en
kleineert je en
zij zouden naar je toe komen, zou je hen een gelijk welkom geven? En
hij zei: “Nee,
maar ik zou mijn geest zo verdraaien, dat ik voor hem die mij haat net
zo veel
zou doen, als voor degene die van mij houdt. En de abt Abraham zei:
“Dus deze
hartstochten leven, maar bij heilige mensen zijn ze op een of andere
wijze
gebonden.”
XXVII
Men
vertelt van abt Johannes de Dwerg, dat hij eens zei
tot zijn oudere broeder: ‘Ik zou graag zorgeloos zijn, zoals
de engelen
zorgeloos zijn. Zij zwoegen niet, maar dienen God zonder
ophouden’ En hij
ontdeed zich van zijn kleren (mantel) en ging de woestijn in. Toen hij
daar een
week had doorgebracht, keerde hij terug naar zijn broeder. En toen hij
op de
deur klopte, antwoordde zijn broeder, voordat hij open deed: wie ben
je? En hij
zei: ik ben Johannes. En zijn broeder antwoordde en zei tot hem:
Johannes is
een engel geworden en verkeert niet meer onder de mensen. . Maar hij
ging door
met kloppen en zei: “ik ben hem”. Maar hij wilde
niet open doen en zond hem weg
in benardheid. Daarna opende hij de deur en zei tegen hem:
‘Als je een mens
bent, moet je werken, om te leven. Als je echter een engel bent, waarom
vraag
je dan om in de cel te komen? En hij deed boete, zeggend: vergeef me
broeder,
want ik heb gezondigd.
Diverse
thema’s
XV.IX
Toen
de abt Arsenius doodging, waren zijn leerlingen
bezorgd en hij zei tegen hen: ‘Het uur is nog niet gekomen en
als het komt, zal
ik het jullie vertellen. Maar ik zal jullie voor de rechterstoel van
Christus
slepen, als jullie ook iemand lastig vallen om iets te doen met mijn
lichaam. En
zij zeiden: wat moeten we dan doen, want we weten niet hoe we een dode
in een
doodskleed moeten wikkelen of hoe hoe we iemand moeten begraven. En de
oude man
zei: “weten jullie niet een touw om mijn voeten te binden en
me naar de berg te
slepen?”
XV,IV
Eens
kwamen er oude mannen naar de abt Antonius en de abt
Joseph was onder hen. En de abt Antonius bracht het gesprek, omdat hij
hen op
de proef wilde stellen, op de Heilige Schriften. Hij (Antonius) begon
te
vragen, beginnen bij de jongere mannen, wat dit of dat woord zou kunnen
betekenen. En ieder antwoordde zo goed als hij kon. Maar hij zei tot
hen: je
hebt het nog niet gevonden. Na hen, zei hij tot de abt Joseph: wat zeg
jij dat
dit woord zou kunnen zijn? Hij antwoordde: “Ik weet het
niet”. En de abt
Antonius zei: “Waarlijk, de abt Joseph heeft als enige de weg
gevonden, hij die
zegt dat hij niet weet.
VI,
II
De
abt Daniël vertelde over de abt Arsenius dat eens een
magistraat naar hem kwam die hem het testament van een zekere senator
bracht,
een verwant, die hem een grote erfenis had nagelaten. Hij nam het
testament en
verscheurde het doormidden. Maar de magistraat viel neer aan zijn
voeten en
zie: ‘Ik bid u, verscheur het niet, want de schuld zal op
mijn hoofd vallen. En
de abt Arsenius zei tegen hem: ‘Ik stierf lang voordat hij
stierf. En nu is hij
dood, hoe kan hij mij tot zijn erfgenaam maken? En hij stuurde het
testament
terug en accepteerde niets.
XIII
Men
vroeg aan Syncletica - in gezegende herinnering - of
niets bezitten een heilig goed is. Zij zei: ‘Het is een groot
goed voor hen die
er toe in staat zijn. Voor wie het kan verdragen, verdragen lijden in
het
vlees, maar zij hebben rust in de ziel. Net als vuile gewaden,, schoon
en wit
gemaakt worden, door hen tijdens het wassen te vertreden en om te
draaien, zo
wordt een sterke ziel krachtig gemaakt door vrijwillige armoede.
LXX
Een
zekere monnik Serapion bezat een
Evangelie-handschrift. Hij verkocht het en gaf de opbrengst aan de
hongerigen,
following the memorable saying: want, zei, hij “Ik verkocht
het woord (that
same word) dat altijd/ooit tegen
mij
zei: ‘verkoop wat je hebt en geef het aan de
armen’”
XIV,IV
Men
vertelde over Johannes, die een discipel van abt
Paulus was, dat hij zeer gehoorzaam was. Er was in een zekere plaats
een
grafmonument en daarin leefde een zeer slechte leeuwin. De oude man,
die haar
uitwerpselen bij die plaats zag, zei tegen Johannes: ga en neem die
uitwerpselen weg. En hij zei: maar, Vader, wat zal ik doen aangaande de
leeuwin?” En de oude man glimlachte en zei tegen hem:
“Als ze eruit komt naar
je toe, bind haar en breng haar hier”. Dus ging de broeder
die avond op pad en
voorwaar: de leeuwin kwam eruit naar hem toe. Maar hij, gehoorzaam aan
het
woord van de oude man, sprintte naar haar toe om haar gevangen te
nemen. De
leeuwin vluchtte en hij achtervolgde haar, zeggen: Wacht, want mijn abt
heeft
me opgedragen u te binden: en hij hield haar aan en bond haar.
De oude man zat ondertussen te wachten. En het duurde
lang. En hij begon zeer ongerust over hem te worden. Totdat hij er
langzaam aan
kwam lopen en de leeuwin aan het einde van een touw achter hem. De oude
man was
stomverbaasd over wat hij zag, maar hij omdat hij wenste hem nederig te
houden,
sloeg hij hem, zeggen: stomkop, heb je mij die gekke hond gebracht? En
meteen
bevrijdde de oude man haar en zond haar terug naar haar eigen plaats.
XII, VIII
De
abt Lot kwam naar de abt Joseph en zei tegen hem: “Vader,
ik onderhoud, overeenkomstig mijn kracht, een bescheiden regel van
gebed en
vasten en meditatie en stilte en overeenkomstig mijn kracht zuiver ik
mijn
verbeelding. Wat meer moet ik doen? De oude man stond op, hield zijn
hand tegen
de hemel en zijn vingers werden als tien toortsen van vuur en hij zei:
‘als je
wilt, zul je helemaal een vlam worden’.
III,X
Eens
was de abt Pastor in Egypte en langsgaand zag hij
een vrouw die op een graf zat en bitter weende en hij zei:
‘Als alle
verrukkingen van deze wereld voorbij zouden komen, dan konden zij niet
de ziel
van die vrouw wegvoeren van smart. Zo moet de monnik altijd smart in
zijn hart
hebben.
XIII
Een
broeder vroeg hem, zeggend: Wat zal ik doen? En hij
zei:‘Toen Abraham in het land van belofte kwam, maakte hij
voor zichzelf een
graf gereed en stelde een stuk erfgrond veilig, voldoende voor een
graf’. En de
broeder vroeg: ‘wat betekent een graf?’ En de oude
man zei: ‘een plaats van
wenen en droefheid’.
XXV
Een
broeder vroeg een oude man: Vader, geef me een woord’.
De oude man zei tegen hem: ‘Toen God Egypte sloeg, was er
geen huis zonder
rouw.’
IX,
IV
Eens
was een broeder in Scete schuldig bevonden, en de
oudere broeders kwamen in vergadering bijeen en zonden (iemand) naar de
abt
Mozes en vroegen hem te komen: maar hij wilde niet. Toen zonden de
priesters
(iemand) naar hem, met de woorden: ‘Kom, want de vergadering
van broeders
verwacht u”. En hij stond op en kwam. (Alfabetische versie)
Hij nam een
lekkende kruik, vulde deze met water en droeg deze achter met zich mee.
De
anderen kwamen naar buiten om hem te ontmoeten en zeiden tegen hem:
‘Wat is dit
vader?” De oude man zei tegen hen: “Mijn zonden
lopen eruit achter me, en ik
zie hen niet en vandaag ben ik gekomen om de zonden van iemand anders
te
beoordelen; Toen zij dat hoorden zeiden ze niets meer tegen de broeder,
maar ze
vergaven hem.
CX
Een
zekere broeder, die de wereld verzaakt had en het
habijt had aangetrokken, sloot zichzelf direct op en zei: Ik ben van
plan een
kluizenaar te worden. Maar toen de oudere mannen uit de buurt dat
hoorden,
kwamen zij en gooiden hem eruit en lieten ze hem boete doen voor ieder,
met de
woorden: “Vergeef me, want ik ben geen kluizenaar, maar heb
alleen geprobeerd
om te beginnen een monnik te zijn.
CXI
Zekere
oude mannen zeiden: “Als je een jonge man ziet,
die door zijn eigen wil opstijgt naar de hemel, grijp hem dan beet bij
zijn
voeten en gooi hem neer op de aarde, want het is niet geschikt voor hem.
XXXIV
De
abt Macarius zei: ‘Als we lang stil staan bij de
verwondingen die mensen ons aangedaan hebben, amputeren (verwijderen)
we van
onze geest de kracht om lang stil te staan bij God.
Bovenstaande
verhalen zijn ontnomen aan de zgn. systematische versie van de
Apophtegmata
Patrum. Ik heb gebruik gemaakt van de Engelse vertaling van Helen
Waddell in haar boek
The Desert Fathers. Recenter verschenen vertalingen van Benedicta Ward.
Een
zeer leesbare en wetenschappelijke inleiding biedt het boek van William
Harmless, S.J., Desert Christians, Oxford 2004. De Latijnse en Griekse tekst van
de Alfabetische Collectie zijn hier te vinden.
Tenslotte een verhaal uit een andere collectie (Johannes Moschus,
Pratum sprituale 122):
"Wij kwamen bij de abt Stephanus de Cappacociër, op de berg
Sinaï, en hij verhaalde ons: ‘Toen ik, jaren
geleden, in de
kluizenaarskolonie Raïthu was, bevond ik mij op Witte
Donderdag in
de kerk. En terwijl het Heilig Misoffer voltrokken werd en alle paters
daarbij assisteerden, zag ik twee anachoreten (woestijnkluizenaars) de
kerk binnenkomen; zij waren naakt, en geen der paters bemerkte dat zij
naakt waren behalve ik. Toen zij de communie van het lichaam en het
bloed des Heren hadden ontvangen, verlieten zij de kerk en gingen heen.
Ik echter ging samen met hen weg. Toen wij nu naar buiten gegaan waren,
wierp ik mij voor hen neer op de grond en zei: ‘Wees mij
genadig,
neem mij met u mee’. Zij bemerkten dat ik hen naakt had
gezien en
zeiden mij: ‘Gij zijt hier goed gevestigd, blijf’.
Weer
vroeg ik hen, mij met zich mee te nemen; daarop zeiden zij:
‘Gij
kunt niet bij ons zijn; blijf, want gij hebt een goede
verblijfplaats’. Zij deden een gebed voor mij en onder mijn
ogen
hebben zij te voet de wateren van de Rode Zee betreden en zijn over zee
heengegaan” (vertaling C.W. Mönnich, Reidans der
heiligen,
Amsterdam 1962, p.117).
|