De
spirituele en intellectuele vorming van de predikant
|
|
Naar Homepage Naar Archief Naar Weblog Naar Preekarchief |
De
verleiding is groot om van de
weersomstuit juist de intellectuele kwaliteiten van een predikant te
benadrukken. Dat ga ik niet doen in dit artikel. Ik wil juist laten
zien dat in
het ambt van predikant de intellectuele en spirituele kant al vanaf de
Reformatie hecht verbonden zijn. De intellectuele kwaliteiten van
predikanten
zijn daarbij lang niet altijd even groot geweest, vaak ronduit mager.
Maar die
intellectuele kwaliteiten zijn wel nodig. Ze horen bij de missionaire
en
profetische roeping van de predikant. Magere
vorming De
opleidingseisen voor een predikant laten goed zien welk beeld van een
predikant
bestond. In
de eerste eeuwen na de Reformatie was een Nederlandse predikant
weliswaar
academisch gevormd, maar dat was een magere vorming. Wie predikant
wilde worden
moest kunnen aantonen dat hij twee jaar aan de universiteit gestudeerd
had. In
principe kon je daarbij elk college volgen, maar de meeste
theologiestudenten
legden zich toe op het leren van talen en op de filosofie. Vervolgens
was er
een voortzetting van de studie aan de theologische faculteit waarbij de
student
vooral in de dogmatiek geschoold werd. Het examen werd afgenomen door
de
classis. Aankomende predikanten moesten daar hun bekwaamheid bewijzen
in
Bijbels Grieks en in Dogmatiek. Vaak ook in Bijbels Hebreeuws. Vanuit
de optiek van Calvijn was er ook
niet zo heel veel studie nodig. Calvijn zag een wereld die gebukt ging
onder
geloofsafval, veroorzaakt door de Rooms-Katholieke kerk. De mensen
moesten weer
bij Christus gebracht worden door de rechte prediking en door
persoonlijke
vermaningen. Een curriculum in Bijbels Grieks en Dogmatiek leek zijn
Nederlandse volgelingen voldoende om predikanten daarvoor toe te
rusten. Spirituele
kern Als
Calvijn in zijn Institutie nadenkt over de ambten maakt hij onderscheid
tussen
het ambt van leraar en het ambt van herder. De leraar heeft een
beperkte taak.
Hij moet de Schriften uitleggen ‘opdat de zuivere en gezonde leer onder
de
gelovigen behouden worde’ (boek IV, III,4). De taken van de herder
omvatten
naast de Schriftuitleg ook de bediening van de sacramenten, de tucht en
de
persoonlijke vermaningen. Mij gaat het nu niet om wat het verschil zou
kunnen
zijn tussen deze ambten. Maar interessant vind ik wat Calvijn ziet als
de
parallellen tussen deze ambten en de ambten die hij in het Nieuwe
Testament waarneemt,
omdat daarin niet de taken maar de spirituele vulling van de ambten
naar voren
komen. Calvijn ziet een correspondentie tussen het ambt van leraar en
het ambt
van de (Nieuwtestamentische) profeet. Een leraar is dus niet iemand die
vanuit
zijn kennis van cultuur of geschiedenis onderwijst, maar vanuit zijn
contact
met en gedrevenheid door de Geest. Ook het ambt van herder heeft een
spirituele
achtergrond. Het correspondeert met het ambt van de evangelist –
waarbij niet
aan evangelieschrijvers gedacht moet worden, maar bijvoorbeeld aan de
70
leerlingen die Jezus uitzendt. De herder is een missionaris. Haar of
zijn taak
is het om de wereld weer bij God te brengen. Predikant
als intellectueel Het
beeld van de predikant verschuift in de tweede helft van de 18e
eeuw. Predikanten gingen zich zien als mensen die de taak hadden het
volk
moreel te vormen en te verheffen. Ze moesten burgers duidelijk maken
dat hun
leven een dienst was aan de publieke zaak. De overheid had de kerken
gedurende
de 17e en de 18e eeuw ook
aangespoord om zo’n
maatschappelijke functie op zich te nemen. Volstond voor de bestrijding
van de Rooms-Katholieke
Kerk kennis van de bijbel en van de dogmatiek, wie zich op de
samenleving richt
zal ook meer kennis moeten hebben van die samenleving en mee moeten
kunnen doen
in cultuur en maatschappij. Vanuit deze tijd ontwikkelde zich het beeld
van de
predikant als op de cultuur en samenleving gerichte intellectueel met
een eigen
professie. Het
duurde even voordat dit nieuwe beeld
van predikant zijn weerslag had in de opleiding. Pas in de opzet van de
studie
na 1815 klonken deze veranderingen duidelijk door. Theologiestudenten
moesten
nu minstens een kandidaatsexamen halen. Het vakkenpakket werd
uitgebreid. Na
het kandidaatsexamen volgde een kerkelijk examen in de dogmatiek en de
praktische theologie. In
de praktijk
haalden de meeste (Hervormde) studenten alleen hun kandidaatsexamen en
hun
kerkelijke examen. Daarmee hadden ze een keurige opleiding, maar niet
een heel
uitgebreide. Eerst vanaf de jaren zeventig van de 20e
eeuw gingen
meer studenten ook hun doctoraalexamen halen. Pas bij de invoering van
de
Tweefasenstructuur in de jaren tachtig werd een doctoraalexamen, later
Masters,
verplicht. Geen
breuk Als
de predikant ook meer intellectueel wordt, dan is dat niet een breuk
met de
spirituele kern van het predikantschap, maar een uitbreiding en een
versterking.
De op de samenleving gerichte rol van de predikanten is een
consequentie en een
betere doordenking van de missionaire en profetische roeping van de
predikant,
die onderkend heeft dat er meer problemen in de samenleving zijn dan
het
verkeerde onderricht van de Rooms-Katholieke Kerk. Voor die op de
samenleving
gerichte profetische en missionaire taak van de predikant is het goed
om
cultuur en samenleving – en de eigen rol daarin - goed te leren
verstaan. Daar
hoort een goede intellectuele vorming bij. De academische vorming is er
dus niet
om in de geleerde rangen en standen van deze wereld opgenomen te
worden, maar
een voorwaarde om de spirituele opdrachten van een herder en een leraar
uit te
kunnen voeren. Denk daarbij aan de literair geëngageerde Nicolaas
Beets, die
tot op de dag van vandaag gehoond wordt omdat hij zijn literaire gaven
inzette
voor de kerk. Of de maatschappelijk geëngageerde O.G. Heldring. Ethos De
intellectuele vulling van het ambt van
predikant heeft dus grofweg twee aanzetten: vanuit de Reformatie – in
haar
gerichtheid op de uitleg van de Bijbel met alle dogmatiek die daar ook
bij
hoort. En een wending naar de samenleving; een wending die begint in de
17e
eeuw, maar pas in de 19e eeuw echte
consequenties voor de opleiding
krijgt. Beide aanzetten waren vaak meer een ethos dan een gerealiseerde
werkelijkheid. De meeste calvinistische predikanten waren echt geen
sterren in
Grieks en Hebreeuws. Een aantal predikanten zal niet eens Hebreeuws
geleerd
hebben. En ook de predikant als intellectueel heeft slechts mondjesmaat
gestalte gekregen. De bredere culturele en maatschappelijke vorming
kwam vaak niet
in de opleiding aan de orde, maar werd aan de vrije tijd van de
studenten
overgelaten. ‘Ga in je studietijd vooral naar de film en het theater’
was het
advies van menig kerkelijk hoogleraar in de jaren zestig en zeventig
aan hun
studenten. Bedreigd Deze
eenheid van spiritualiteit en een eigen professionele plek met kennis
van
cultuur en samenleving is bedreigd. Aan de ene kant doordat er stemmen
opgaan
die vinden dat de intellectuele en professionele vorming best een
tandje minder
kan. Soms zit daar een eenvoudige, vaak evangelicale, kijk op de
samenleving
achter – vergelijkbaar met de dualistische visie van Calvijn: de
samenleving is
slecht, cultuur is slecht en we hebben alleen de juiste prediking of
bezieling
nodig. Maar ze is ook bedreigd doordat er in de opleiding weinig ruimte
is voor
spirituele vorming. In mijn studententijd kwam dat soort zaken in de
opleiding
überhaupt niet aan bod en ik heb het idee dat er ook onder de huidige
PTHU-docenten verlegenheid op dit punt is. Arjan Plaisier heeft een dag
in de
week een aanstelling aan de PTHU voor het vak spiritualiteit. Wat mij
betreft
wordt zijn aanstelling vertienvoudigd. Ik
zie geen reden om het ambt van
predikant te vervlakken of uit te hollen. Integendeel. Ik zou het juist
versterken en verdiepen met het oog op de missionaire en spirituele
roeping van
de predikant. De ambtsbevoegdheden van de predikant hoeven daarbij niet
versterkt te worden – Calvijn schrijft nergens in zijn Institutie dat
alleen
een predikant mag dopen, hij vindt vooral belangrijk dat een echte
ambtsdrager
dat doet en niet bijvoorbeeld een vroedvrouw. Wel zou de spirituele en
intellectuele vorming versterkt kunnen worden. Ook zou er bij
conflicten in de
gemeente wat meer oog voor de lastige positie van predikanten moeten
zijn. Ze
moeten verstandig omgaan met gemeenteleden die zich in steeds
wisselende rollen
van zelfbenoemde werkgever, consument, beter wetende professional en
hulpeloos
slachtoffer opstellen. Het is geen wonder dat dat niet altijd lukt. Ook
de
inkomenspositie van predikanten staat onder druk o.a. door
belastingwetgeving
en de vermindering van het aantal fulltime predikantsplaatsen. Bovenal
is het goed om als uitgangspunt te
nemen dat de crisis van de kerk weinig te maken heeft met de
predikanten, maar
in de eerste plaats met hoe onze cultuur en onze kerk in elkaar zitten. Coen
Wessel |