De zegen van Abraham | |
Naar
Homepage Naar Preekarchief Naar Weblog |
Genesis 11:27-12:9
Op
dit kaartje kunt u
de tocht van Abraham en zijn familie zien. Ze starten in Ur, in
Zuid-Irak, ze
willen naar Kanaan. Dit is de kortste weg, maar dan ga je
dwars door de woestijn
en dat is niet handig als je schapen en koeien bij je hebt. Zo ga je
langs het
vruchtbare gebied van de rivier de Eufraat naar het noorden, naar
Charan op de
grens van Syrië en Turkije. Daar strijkt de vader van Abraham met zijn
familie neer.
En hiervandaan zal Abraham zijn tocht voortzetten. De bijbel vertelt
niet exact
hoe hij ging – de bijbel is tenslotte geen routebeschrijving – maar we
mogen
aannemen dat hij via Syrië en Libanon naar het huidige Israël is gegaan. Abraham
heeft het grote
geluk dat hij niet in onze tijd leeft. Want in onze tijd had hij deze
reis niet
overleefd. In onze tijd is dit het gebied van de strijd van Isis, van
de
Syrische dictator Assad, van de PKK, van Hezbollah en noem al die
vreselijke
organisaties maar op. Maar
al leefde Abraham
niet in een tijd die zo wreed was onze tijd, toch, als je dit plaatje
tot je
door laat dringen, krijg je een beetje een besef van hoe bijzonder het
is wat
met Abraham begint. God begint iets met Abraham dat echt anders dan het
er nu
en ook wel toen aan gaat. Abraham
is de eerste
mens met wie God zich verbindt. En meteen bij die eerste mens zie je
waar God
naar toe wil met een mens: God zegent Abraham en Abraham wordt een bron
van
zegen. Dat is wat God met Abraham wil en dat is wat hij met ieder mens
uiteindelijk wil. Hij wil je zegenen. Dan ontvang je iets van de
kwaliteiten
van God. Dan ontvang je iets van zijn liefde, van zijn trouw, van zijn
grootsheid en ontzagwekkendheid. En als dat in je neerdaalt dan word je
zelf
een bron van zegen. Dan gaat er iets in jou gaat pruttelen, iets gaat
borrelen,
komt in beweging. Iets in jou gaat jubelen. Dan word je zelf iemand die
liefde,
trouw en grootsheid uitstraalt. Dat gaat natuurlijk niet zonder
obstakels en
kronkelweggetjes, maar daar gaat het wel naar toe. Jij wordt een bron
van
zegen. Het laat ook iets zien van de richting van Gods zegen. God
begint heel
klein bij Abraham en Sara, hij concentreert zich op hen en op hun kind
en hun
kleinkind. Maar uiteindelijk wil God verder met zijn zegen, steeds
verder. Hij
zou wel willen dat iedereen een bron van zegen werd. Maar
een bron van zegen
worden, dat kan je niet alleen. Je kan niet alleen een bron van zegen
worden.
Je hebt daar een omgeving voor nodig. Je hebt medemensen nodig die er
ook zo
over denken. Die jou op weg helpen, die misschien een voorbeeld voor je
zijn of
die op zijn minst begrijpen waar je mee bezig bent en wat jou bezielt.
Er moet
iets van een gemeenschap zijn. Maar
die gemeenschap
luistert nauw. Dat is niet iets van: hé, jongens, dit is Abraham, hij
heeft
Gods zegen, kom er bij. Nee, bij Abraham ontstaat die gemeenschap
alleen door
zijn kinderen. Door
een bloedband, een
familieband, je hoort bij elkaar, zorgt voor elkaar, lijkt op elkaar.
Door
opvoeding. Alleen als je een jeugd lang bent opgevoed op de wijze van
Abraham,
dan leer je de zaken van God. Dat
klinkt hard en het
klinkt eerlijk gezegd ook een beetje bekrompen. En je denkt, waarvoor
is dat
nodig, zo’n exclusieve club. We zijn toch allemaal mensen, en waarom
concentreer je je dan zo op je eigen clubje. Is het niet zo dat alle
mensen uiteindelijk
een betere wereld willen en naar het goede streven?
Willen we allemaal niet hetzelfde? Is dat zo?
Streven alle mensen naar het goede? Klopt dat? Herinnert u zich dat
landkaartje
dat daarnet hier hing. Dan vermoedt u dat dat zo toch niet klopt. Heel
veel
mensen streven niet naar het goede. Ze gaan hun weg en ze nemen nog
liever hun
medemensen mee in het ongeluk en in de dood dan dat ze een andere weg
inslaan. Ze
maken een cultuur van de dood. Zo moet het dus niet. Het moet anders. En dat is een kwestie van geloof, van waarden, van cultuur, van zelfonderzoek, naar jezelf durven te kijken, van recht en van regels en van de handhaving er van. Er moet een cultuur van het leven komen. En de totstandkoming daarvan is een moeizame zaak. Het is het werk van vele generaties. Het is een werk van vallen en opstaan, denk aan alle stommiteiten van Jacob en Esau, de kleinzonen van Abraham. Of van zijn achterkleinkinderen: Jozef met zijn broers. Denk aan de jaloezie tussen Sara en Hagar en tussen Rachel en Lea. De dingen van God ontwikkelen zich hier met vallen en opstaan, groeien in deze omgeving. Die cultuur van het leven, begint hier met Abraham, loopt uit op een volk, een groot volk, een staat. Loopt uit op Christus en op al die mensen die een bron een zegen worden. (Om
zo’n cultuur van het
leven op te bouwen en te handhaven, heb je een zekere onafhankelijkheid
nodig.
Geen broers of moeder die jou steeds weer vertellen wat je eigenlijk
moet doen.
En dus moet Abraham weggaan. Je hebt ook een zekere maatschappelijke
onafhankelijkheid nodig. Als jij met veel moeite probeert iets van
recht en
barmhartigheid vorm te geven, kan je het niet gebruiken dat er één of
andere
man met een Kalasjnikov aan komt banjeren – zo’n Oekraïense rebel - en
vertelt
dat hij wel even zal bepalen hoe hier recht gesproken zal worden. Je
hebt iets
nodig als een eigen ruimte, een eigen sfeer (Sloterdijk), waar jij met
de
jouwen die cultuur van het leven kan opbouwen en bewaken. Een eigen
land.) Als
we denken mensen
die net als Abraham met God op weg gaan, dan komen ons beelden voor
ogen van
mensen die hun leven helemaal om gooien. Van drugsverslaafden die goede
en
gezonde mensen worden en anderen gaan helpen. Van Paulus die eerst
christenen
vervolgde en zich later radicaal bekeert. Maar bij de eerste mens die
door God
geroepen wordt, bij Abraham, werkt het anders. Abraham is al op een
bepaalde
route. Allang voordat God hem riep, was Abraham vertrokken uit zijn
vertrouwde
omgeving. Zijn vader was met hem en Sara en Lot al op weg gegaan. De
stad Ur
hadden ze al verlaten en ze waren op weg gegaan naar Kanaän, naar
Israël. Dat is
herkenbaar. Jij, je hebt al een koers
in het leven. Je hebt al een opleiding gevolgd, je hebt al een baan,
misschien
ook een partner. En terwijl je die koers hebt en je leven leeft klinkt
in jouw
leven de stem van God. Door
een
uitspraak van iemand, door een woord dat je raakt tot je in binnenste.
Door een
gebeurtenis die inbreekt in je leven en je aan het denken zet. En God
zegt
tegen jou: jij, jij, die je leven leeft, jij die al een koers hebt
uitgezet,
jij, zet jij nu ook een volgende stap. Je was al op weg, doe nu een
vervolgstap.
Niet een complete breuk, alles anders, maar een vervolgstap. En jij je
zet die
vervolgstap. Waarheen? God
heeft dat
niet tegen Abraham verteld. God heeft niet tegen Abraham gezegd: ga
naar
Kanaan, ga naar Israël. Dat doet Abraham zelf. Hij zet zelf de
vervolgstap. Hij
zet zelf de tocht voort die hij en zijn vader ooit begonnen waren. God
zegt meestal
ook niet tegen jou wat je moet doen. Dat moet je zelf doen. Zelf met
jouw eigen
mensen uitvogelen: wat is nu mijn vervolgstap. Waar ga ik nu heen. En
als je
het doet, dan ga je met God. ‘Ik zal je zegenen’ zegt God
tegen
Abraham. Maar werd
Abraham wel gezegend?
‘Slaagde’ Abraham eigenlijke wel. Ja, hij kreeg een kind, en hij kreeg
vee en
kamelen er bij. Maar dat land? Het enige stuk land dat Abraham ooit in
Kanaan
in bezit zal krijgen is een graf. Een graf dat hij voor veel te veel
geld van
één van de stamhoofden in Kanaan zal kopen. Meer niet. Een
mixed blessing voor
Abraham dat op weg gaan, een gemengde zegen? Of toch meer? Ja, wij
kunnen daar
makkelijk antwoord op geven. Wij overzien die hele geschiedenis. Voor
ons is
hij de stamvader van Israël, de voorvader van Jezus Christus en op een
geestelijke manier ook onze voorvader. Wij zien hem als een geslaagd
man. Maar
voor Abraham zelf? Abraham zal zijn leven lang blijven zwerven en van
het land
nooit meer dan een graf ontvangen. Ik
denk dat er in ieder
geval één moment geweest is dat Abraham geweten heeft dat hij op de
goede weg
zat. Ja, in Kanaan zal hem nog een heleboel narigheid overkomen,
hongersnood,
oorlog, verdriet om een kind dat niet komt, en als het kind er is nog
veel meer
verdriet. Maar er is een moment geweest dat Abraham wist: maar ik ben
op de
goede weg. Als hij op weg gegaan is naar Kanaan en als hij daar
aangekomen is,
dan, dan verschijnt God aan hem. En God doet aan Abraham een nieuwe
belofte: dit land zal ik aan jouw
nakomelingen
geven. Niet aan Abraham, aan zijn nakomelingen, kan je schamper zeggen.
Ik zie
er niets van en ik zal er niets van zien. Maar Abraham weet nu: ik zit
op de
goede weg. Ik heb zelf een richting gekozen. Ik ben zelf op pad gegaan
naar
Kanaan. Ik heb zelf die stap gezet. Maar nu weet ik dat ik op de goede
weg zit.
Zo verschijnt God in ons leven. Wij zoeken en we zetten zelf onze stappen. We vervolgen de reis die we ooit begonnen zijn. Maar ergens op die route, komt God. Hij neemt ons in zijn dienst. Hij neemt ons leven in zijn dienst. Hij laat ons een vervolgstap zetten. En hij zegent hij ons. Hoofddorp de Lichtkring, 21 september 2014 |