De uitdaging van Goliath
Naar
Homepage


Naar Weblog

Naar Archief

Naar Preekarchief

Het verhaal van David tegen Goliath sprak mij als jongen sprak erg aan. Ik was klein en de volwassenen zijn groot, sterk en hebben macht. En bij mij op school waren er ook altijd een paar oudere jongens waar je maar beter uit de buurt kon blijven, want anders werd je hardhandig vastgegrepen. Maar dan de kleine, jonge David. Hij  verslaat de machtige reus.

Het is een geestig verhaal. Zoals Goliath beschreven wordt is volkomen over de top. Een halve meter groter dan iedereen, grote bronzen pantserplaten op zijn lichaam, een zwaard, een geweldige lans, een helm op zijn hoofd.  En ergens verwacht je dan een spannend tweegevecht. Zoals in films waar op het einde van de film de held en de slechterik elkaar uiteindelijk treffen en elkaar in een vele minutenlang lijf aan lijf gevecht bekampen. Maar niets van dit alles. David kijkt wel linker uit. Hij pakt een steen, en slingert die in de hersenpan van Goliath. Niet helemaal volgens de regels van een eerlijk lijf aan lijf gevecht, maar o zo slim en effectief.

Het gevecht tussen David en Goliath is kort en wordt in een paar verzen verteld. Maar daar aan vooraf gaan de woorden.. Goliath daagt de Israëlieten uit. Uitgebreid. Veertig dagen lang. ‘Ik ben een vrije Filistijn en jullie zijn de slaven van Saul’. Dat is psychologische oorlogsvoering. Hij daagt uit tot een tweegevecht, maar hij zegt ook: waarom zouden jullie met zijn allen eigenlijk vechten? Nu zijn jullie slaven/knechten van Saul. Wil je dat verdedigen? Wil je daar je leven voor geven? Eigenlijk is het gewoon een aanbod dat Goliath doet: hij zegt: weet je wat jongens, laat nu één iemand van jullie met mij vechten. Ok, die sla ik natuurlijk dood en dan worden jullie onze slaven, onze knechten. Maar nu zijn jullie ook al slaven/knechten. Namelijk van Saul, dus wat maakt het uit. Of willen jullie het er op wagen om tegen ons hele leger te vechten, dan hakken we jullie in de pan en ben je dood. Je kan dus beter onze slaaf worden.

Het is een ontzettend leuk en stoer verhaal over David en Goliath. Maar het is ook een ontzettend centraal verhaal. Het gaat er over wat nu precies het verschil is tussen Israël en de Filistijnen. Is het waar wat Goliath zegt dat het allemaal één pot nat is. Of je nu door de hond gebeten wordt of door de kat. Of je nu slaaf van de Filistijnen bent of van Saul. Of misschien is het zelfs wel aantrekkelijke om bij de Filistijnen te horen. Die zijn sterk, die zijn vrij.

Je zit op een familiefeestje. En op een of andere manier komt ter sprake dat je naar de kerk gaat. En de mensen kijken je verbaasd aan. ‘Doe jij daar nog aan?’ ‘Nou ik doe liever wat ik zelf wil, in plaats van al die dingen die jullie niet mogen’. En je verdedigt je. Je probeert uit te leggen dat je het mooi vindt en dat het best meevalt met ‘dingen die niet mogen’. Maar ergens knaagt het ook. Hebben ze misschien gelijk?

Saul geeft aan David zijn eigen harnas. Maar David kan niks met zo’n harnas en helm. Hij kan zich er niet in bewegen, maar het zit ook dieper. Want natuurlijk is een harnas of een kogelvrij vest handig. Als je je wil verdedigen tegen een vijand, tegen terreuraanslagen moet je je goed verdedigen. Daar horen ook technische middelen bij. Maar de veiligheid van Israël – en ook van ons - hangt uiteindelijk niet van een harnas af. David treedt Goliath niet tegemoet met  harnas of zwaard, maar met wie hij is, met de identiteit van een ware mens uit Israël.

David is ten diepste een herder. Een herder die de kudde hoedt. En als er een leeuw of een beer aan komt die een schaap wil verslinden, dan jaagt hij de leeuw of de beer weg. En dat is ook een beeld voor hoe Israël geregeerd moet worden, het is een beeld voor het koningschap van David. De mensen van Israël zijn niet de slaven, de knechten van David. Nee, David is dienstbaar aan zijn mensen. Hij hoedt ze, zorgt voor ze. Dat is de identiteit van Israël.

En in die dienstbaarheid zet hij zijn eigen leven op het spel. De goede herder zet zijn leven op het spel voor zijn schapen. Want het is nogal gevaarlijk om een beer of een leeuw aan te vallen. Maar daarbij heeft David iets ontdekt. Hijzelf is ook gered. Voor hem is ook gezorgd. Hij is zelf door God gered uit de klauwen van beer en leeuw, als was hij een lam en God de goede herder. David kan een goede herder zijn, omdat hij weet wat het is om een lam te zijn en gered te worden.

Niet met een groot harnas treedt David Goliath tegemoet, maar als een herder en met herdersgereedschap: een stok met een slinger en een paar stenen. Dat herdersgereedschap is het gereedschap van de levende God. David treedt Goliath tegemoet als de identiteit van Israël in persoon. En daarmee laat hij ook het verschil zien tussen Israël en de Filistijnen: Israël heeft iets om te verdedigen. Israël heeft iets om voor te vechten. Wat Goliath zegt, dat het niets uitmaakt of je bij Israël of bij de Filistijnen hoort is onzin.

De Franse schrijver Houellebecque schreef twee jaar geleden een boek met een sterk pessimistische toekomstvisie. Een boek: pas op, zo kan het gaan worden als we niet uitkijken. Op een hele heldere en geestige manier beschrijft hij een Frankrijk waar een moslimpartij aan de macht komt en daar de sharia, de moslimwet, invoert. Vrouwen mogen voortaan niet meer werken, mannen mogen meerdere vrouwen trouwen en de Islam is een soort staatsgodsdienst. De roman bevat eigenlijk helemaal geen kritiek op de Islam. Maar vooral kritiek op de Franse  samenleving. De schrijver schetst een Frankrijk waar uiteindelijk te weinig mensen de Franse democratie en cultuur willen verdedigen. Het gaat er over hoe mensen uit eigenbelang, gemakzucht, slapheid, opportunisme en kwaadwilligheid de machtsovername laten gebeuren en er actief aan meewerken. Omdat ze denken: ach, wat maakt het ook uit.

Een terreuraanslag door Islamitische extremisten als in Spanje kan ook in Nederland gebeuren. Maar hoe naar een aanslag in Nederland ook kan zijn, een aanslag zal Nederland niet veranderen zolang we een samenleving hebben die we met zijn allen willen verdedigen. Zolang we een samenleving hebben die voor iedereen het verdedigen ook waard is. Kijk dat is de aarzeling die Goliath onder de Israëlieten kon zaaien: jullie hebben niks te verdedigen, wat maakt het uit of je bij Israël hoort of bij de Filistijnen. Kom toch naar mij, dan ben je slaaf, maar je brengt het er wel levend van af. Die aarzeling kunnen we alleen de kop indrukken zolang we een samenleving hebben die voor iedereen het waard is om te verdedigen. Daar zit een economische kant aan. Dat inkomensverschillen niet te groot zijn. Dat je een huis kan vinden in de Randstad dat betaalbaar is. Of dat als het goed met de economie iedereen daar iets van merkt. Dat zijn misschien niet zulke verheven zaken, maar wel zaken die er voor zorgen dat iedereen zegt: dit is mijn samenleving. Maar het gaat ook om heel veel niet-economische dingen waardoor je het idee hebt dat je het samen doet: respect voor elkaar, het maakt niet uit wat voor kleur huid je hebt, het maakt niet uit of je jood, christen, moslim, hindoe of niet-gelovig bent. Ruimte en aandacht voor zieken en voor mensen die met pensioen zijn. Een samenleving waarin democratie gekoesterd en gepraktiseerd wordt. Die geleid wordt door mensen die echt het grote, algemene belang op het oog hebben. Zich daar zelf voor willen inzetten. Dat is een samenleving waar mensen voor willen vechten. Die ze overeind willen houden.

Het hart van zo’n samenleving is dat daar dit soort verhalen heersen. Over David of over Jezus, een goede herder die zijn leven gaf als een lam. En ik weet: veel politici geloven niet aan deze mens, maar zolang ze hun handelen toch door hem laten bepalen komt het goed, blijft het goed en kunnen wij alles aan. Amen.

1 Samuel 17, speciaal 1-11 en 32 -51.

Hoofddorp 20 augustus 2017