Jefta |
|
Naar
Homepage Naar Preekarchief Naar Weblog |
Een
afschrikwekkend verhaal. Een man offert zijn eigen dochter. Als in een
tragedie zijn we getuige van de noodlottige opeenvolging van
gebeurtenissen: de bedreiging van Israel; de toezegging aan Jefta dat
hij de leider zal zijn als hij de Ammonieten verslaat;
Jefta’s belofte; de overwinning. En dan gebeurt wat
je al vreesde, het is niet een dier dat hem tegemoet komt lopen, niet
een geitebokje, maar inderdaad zijn dochter komt hem als eerste
tegemoet uit de deur van zijn huis. De eerste reactie op een verschrikkelijk bericht is de ontkenning. Het mag niet waar zijn dat zoiets in de bijbel staat en dus is het niet waar. In verschillende uitlegtradities wordt daarom geprobeerd het verhaal anders af te laten lopen. In pr ![]() Jefta, een man die door zijn broeders verjaagd is. Jij hoort niet bij ons. Jij bent geen echte zoon van je vader. Jij krijgt geen erfdeel, het erfdeel is alleen van ons. Eén van de mensen die nooit wat kado gekregen heeft in zijn leven. Het moest altijd verdiend worden, altijd bevochten. Daarom vragen ze hem ook. Omdat hij zo goed kan vechten. Deze man kan zich niet voorstellen dat je bij God niet alles hoeft te verdienen. Dat er met God geen ruilhandel bedreven hoeft te worden. Ik mijn overwinning, dan jij wat mij als eerste tegemoet komt. Dat is de psychologiserende kant en ook de verontschuldigende kant van het verhaal. Jefta als slachtoffer van zijn jeugd. Maar ik denk dat we hem toch wat serieuzer moeten nemen. ‘t Is een volwassen vent tenslotte. Zou hij echt niet geweten hebben, dat hij mogelijk zijn dochter op het spel zette. Teruggehaald door de mannen die hem verstoten hadden, aan het hoofd van het leger gezet, door Gods geest aangegrepen. Wie kan hem wat maken? En ligt daar niet ook onze fascinatie met Jefta. Natuurlijk zijn belofte verschrikt ons, maar juist het afschuwwekkende van de belofte fascineert ons. Jefta trekt zich niets aan van de moraal. Of dat doet hij wel, - hij vindt het vreselijk wat hij gedaan heeft - maar zijn offerbelofte krijgt voorrang. Aan zijn offer houdt hij vast, dat is belangrijker dan zelfs zijn eigen dochter. Jefta laat een kant zien van de godsdienst die we zo misschien niet zelf in huis hebben, maar die fascineert: een heilig vuur, een heilige godsdienstigheid, die onze grenzen overschrijdt, zelfs die morele grenzen van “Gij zult niet doden”. En dan hier wham. Een verterend vuur dat alle perken te buiten gaat. ![]() Wenden we ons weer tot de bijbel. Want juist die kan ons helpen om een niet rationeel en een niet alleen maar moreel gedrag te ontwikkelen dat uiteindelijk veel medemenselijker is. In de bijbel gaat God wel de ontmoeting aan met zijn mensen. En in die confrontatie is hij nu niet bepaald rationeel, goed, lief en aardig. Als Mozes op weg gaat naar Egypte om het volk uit de slavernij te bevrijden, probeert God hem te doden. Alleen ![]() Wij hebben van God een goede God gemaakt. Die het beste met de mensheid voor heeft. Een God die op de bres staat voor de armen en waar we in vrouwvriendelijke termen over spreken. En toch, voor dat alles, zit een kern die niet alleen maar goed, lief, vriendelijk en aardig is. Net zoals je niet verliefd wordt op het aardige gedrag van iemand. Maar liefde krijgt vorm, in het contact en de uitstraling en dus ook de botsing van twee persoonlijkheden. In een gevecht, in het lijf tegen lijf. In een erotiek die meer is dan strelen en meer is dan elkaar laten genieten, maar waarin mensen zich geven. Er is een overgave aan God, een verstrengeling, een botsing, een ontmoeting en een gevecht met God dat er eerst is, voor alle geboden en voor alle moraal. God is niet alleen maar lief en vriendelijk in die ontmoeting, maar hij is er in heel zijn persoon, in heel zijn kracht en in heel zijn weerstand. In die botsing wordt de mens uitgedaagd niet alleen maar goed en gehoorzaam te zijn, maar zich te geven, zich ook bloot te geven, om te vechten met heel je kracht, om te verzoenen waar God onverzoenlijk is, om verantwoordelijk te zijn waar God onverantwoordelijk is. In die botsing ontstaat het verbond van God met zijn mensen. Jefta botst niet met God. Er is geen worsteling. Het blijft stil rond Jefta. Doodstil. God is in de hele geschiedenis van Jefta en zijn dochter afwezig. Zegt geen woord. Als een zwijgend, afkeurend commentaar op zijn woorden en daden. “Omdat hij zelf het initiatief nam en niet wachtte op God, omdat hij God verzocht: hij dwong God om de verantwoordelijke partij te spelen, in plaats van zelf verantwoordelijk te zijn”, zegt de traditie. Maar misschien zwijgt God ook wel omdat Jefta niet zichzelf blootgeeft, niet zichzelf inzet maar een ander. Hij gaat het gevecht niet zelf aan, dit is geen man tegen man, zoals bij Jacob, maar Jefta zet zijn dochter in. Zo wordt Jefta’s offerbelofte geen triomfantelijk vervolg van Abrahams offergeschiedenis, van Jacobs worsteling en Zippora’s verzoenend snijden, zoals steeds in het boek Richteren alle grote thema’s uit Israels geschiedenis in hun tegendeel verkeren. Jefta bevrijdt Israel nog wel, maar in de wijze waarop richters als Jefta en Simson bevrijden zie je het afglijden van Gods verbond tot een uitzichtloze oorlog van allen tegen allen. ![]() Het bijbelverhaal eindigt met geween. Eerst weent de dochter. Zij weent over haar maagdelijkheid. Zij zal geen deel hebben aan de voortplanting en dus ook niet aan verwerkelijking van Gods verbond, dat oudtestamentisch altijd met de voortplanting verbonden is. Haar toekomst en daarmee de toekomst met God gaat verloren. Zoals de hele toekomst van Israël in Richteren verloren dreigt te gaan. Daarna verhaalt de bijbel over de traditie van jonge vrouwen om vier dagen per jaar een lied te zingen over de dochter van Jefta. Niet bij Jefta hoe fascinerend hij ook is, eindigt het verhaal, maar het verhaal eindigt bij wie - goed of slecht, fascinerend of niet - uiteindelijk het slachtoffer is van deze godsdienst. En geeft haar stem. Vier dagen per jaar. Zo houden deze vrouwen de dochter van Jefta levend, zo openen ze voor haar een toekomst. Deze vrouwen geven Israël toekomst. Exodus 4:24-26, Richteren 11:1-3 en 30-40 september/oktober 1999 P.S. Dit is één van mijn favoriete preken. |