'Wij zijn mensen, net als u'
Naar
Homepage


Naar Weblog

Naar
Preekarchief

Soms gaat iets je voorstellingsvermogen te boven. Je ziet wat er gebeurt, maar je begrijpt het niet. Toen op 11 september 2001 het eerste van de twee vliegtuigen zich in de TwinTowers boorden, dacht ik: ‘o, een ongeluk’. Dat schoot me te binnen, want met zoiets was ik nog net bekend. Een zelfmoordaanslag met een groot vliegtuig ging mijn voorstellingsvermogen te boven.

De mensen in Lystra zien niet zoiets afschuwelijks als een aanslag, maar ze zien juist iets geweldigs. Een man die vanaf zijn geboorte verlamd is, springt overeind op het woord van Paulus en begint te lopen. Ze zien iets prachtigs gebeuren – een genezing, een opwekking door twee leerlingen van Jezus omdat een man gelooft – maar ze begrijpen het niet. Ze hebben er geen begrippen voor, binnen hun leefwereld en voorstellingsvermogen kan dat helemaal niet. En dus zoeken ze naar een verklaring die past in wat ze zich voor kunnen stellen.

Ze roepen: ‘De goden zijn in mensengedaante naar ons afgedaald’. Dat is weliswaar ook een wonder, maar het is een wonder dat ze begrijpen. Het past in hun belevingswereld. Het is zoals je iemand ontmoet en in een ogenblik probeert te plaatsen. ‘O, dat is er zo eentje als Henk’, denk je, misschien alleen omdat hij een zelfde soort snor heeft. Pas later leer je iemand kennen en zijn achtergronden begrijpen. Zie je dat iemand een eigen persoon is met een eigen verhaal. Maar in je eerste reactie plaats je iemand in de hokjes die je al in je hoofd hebt.

De priester van Zeus komt aanlopen. Je ziet hem aan komen zetten met zijn bloemenkransen en zijn stieren. Je ziet ook zijn opportunisme. In de sketches van Koot en Bie kwam vaak een wethouder Hekking voor, een man die zich altijd op de voorgrond drong en net zijn hoofd voor de camera stak, zo iemand is ook deze priester van Zeus. ‘O, er zijn goden, dan moet ik een rol spelen. Dan moeten er offers gebracht worden, waarbij ik een hoofdrol speel’.

Paulus en Barnabas proberen die offers te verhinderen. Ze zijn niet gekomen om zich te laten aanbidden. De wonderen zijn geen tovenarij, geen verdienmodel, waarmee eer en offers zijn te halen, maar ze zijn een teken van de liefde en genezing van God. Ze laten zien wat God wil dat er gebeurt met een mens: dat ie genezen wordt, dat er een leven voor hem is, dat ie niet zijn hele leven bedelend door hoeft te brengen, maar een eigen leven kan leiden – in een vertrouwen op God.

‘Wij zijn mensen, net als u’ roepen Paulus en Barnabas. ‘We zijn gelijk aan u, we delen als mensen hetzelfde lot, we lijden hetzelfde als u’. In dat zinnetje zit de kern van de christelijke boodschap. Niks geen goden die eens een rondje over de aarde lopen en met bloemenkransen en offers ontvangen willen worden. Wij zijn zoals jullie. Wij zijn net zo kwetsbaar als jullie, wij zijn net zo sterfelijk als jullie. Maar in ons leven is iets groots gebeurd.

Daar gaat ons geloof ook over. Ons geloof gaat er over hoe we als sterfelijke en kwetsbare mensen kunnen leven. We zijn geen goden die alles kunnen. We kunnen niet alles tillen, niet alles oplossen. Niet voor iedereen zorgen om ons heen. Geen wonderen verrichten. Niet zondeloos zijn. We zijn geen goden, maar we zijn ook geen domme mensen, die maar machteloos moeten wachten en wachten totdat het de goden eindelijk behaagt naar ons af te dalen. Nee, we zijn mensen, net als iedereen, maar wel mensen die onze verantwoordelijkheid pakken in ons leven en voor onze naasten. We zijn mensen die getroffen worden door ziekte en ongeluk en daarin proberen we hoop en moed en liefde vast te houden tot het einde van een leven aan toe. We zijn mensen als iedereen, maar in dat hele gewone leven van ons klinkt het evangelie, klinken de woorden van Christus, die ons richting geven, die ons bemoedigen en overeind houden en ons soms de kracht tot wonderen geeft.

Er komen enkele joden uit de streken waar Paulus en Barnabas al eerder geweest zijn. Deze joden zien in Paulus en Barnabas volksgenoten en medegelovigen, ‘mensen van ons’, die ze moeten disciplineren omdat ze een ketterse leer aanhangen en ze beginnen het volk van Lystra om te praten.

En ze stenigen Paulus. Dat staat er. Zomaar een zinnetje. Paulus wordt gestenigd. Ongelofelijke wreedheid. Paulus krijgt een stenenregen over zich heen. Een laffe, collectieve manier van iemand dood maken. Er vindt geen rechtspraak plaats, maar een menigte– waarbij niemand persoonlijk verantwoordelijk is, niemand hoeft te denken ik vermoordde een mens – doodt Paulus.

En blijkbaar krijgen ze daar de ruimte voor. Kijk, dat er een kleine groep is die kwaad wil doen, dat heb je overal. Maar het wordt pas gevaarlijk als die groep de ruimte krijgt. De inwoners van Lystra doen zelf niet mee, maar ze steken geen poot uit om de steniging te verhinderen. Misschien zijn ze in verwarring, misschien zijn ze teleurgesteld omdat Paulus en Barnabas geen goden blijken te zijn. Maar het geeft nog eens aan hoe belangrijk het is om een kleine, kwaadaardige groep niet zijn gang te laten gaan. Om een geestelijke weerstand te hebben. En geestelijke weerstand is in de eerste plaats doordrongen zijn van het evangelie, waarin het doel is niet een mens onder stenen te bedekken naar de dood, maar om de steen van het graf te doen verdwijnen. Het evangelie waardoor je de praatjes – ‘hij verraadt onze zaak’ – niet gelooft, maar je zelf vanuit liefde en recht blijft denken.  Waardoor je actief op treedt als je onrecht om je heen ziet.

Steeds houd ik de HEER voor ogen,
met Hem aan mijn zijde wankel ik niet’

zegt de Psalm terecht.

Toch, ergens is het ook een vorm van gerechtigheid wat Paulus hier overkomt. Hij ondervindt hier zelf wat hij eerder goedkeurde. Eerder werd Stefanus gestenigd en Paulus – die toen nog niet bij de gemeente van christenen hoorde – vond het prima dat Stefanus gestenigd werd en Paulus hielp vervolgens zelf mee om christenen in de gevangenis te gooien. Nu ondervindt hij zelf wat hij eerst zelf goedkeurde.

In zijn brieven beschrijft Paulus zijn bekering en zijn doop als een gestorven zijn, een gekruisigd en begraven zijn. En voor hem voelt dat als een verwantschap met Christus, mede gekruisigd, mede begraven met Christus noemt hij dat, maar ik denk dat ook deze ervaring van gestenigd worden daarin meespeelt. Hij heeft gevoeld wat het is om te sterven – en ergens ook wat het is om door je eigen zonden te sterven. Want nog niet zo lang geleden stond hij daar zelf, misschien niet als stenengooier, maar wel als iemand die het prachtig vond. Hij ondervindt zijn eigen, vroegere gedrag.

En dan gebeurt er opnieuw een wonder. De leerlingen gaan om hem heen staan. Ze vormen een kring om zijn lichaam, zoals de engelen in het graf van Jezus zijn lichaam omringden. Ze laten zich niet bang maken, ze laten zich niet wegjagen, ze twijfelen niet. En het levende lichaam van de gemeente doet het dode lichaam van Paulus opstaan. Of Paulus echt dood is geweest of alleen maar schijnbaar dood wordt in het midden gelaten in het verhaal, misschien was ie niet dood en alleen maar bewusteloos, misschien ook wel, maar hoe dan ook: hier gebeurt een opstanding, hier wordt een mens opgewekt door de kring van mensen die om hem heen staat. Het is de kern van de vergeving van zonden: Paulus vroegere gedrag leidt niet tot de dood. Geen oog om oog, geen wraak, geen karma: in de gemeente krijgt hij een nieuw leven.

Het is zoals de Psalm zegt: 

‘U levert mij niet over aan het dodenrijk, 
en laat uw trouwe dienaar het graf niet zien’.

 Paulus staat op en – in plaats van te maken dat hij weg komt, gaat hij de stad weer in. Hij neemt zijn rechtmatige plek in de stad in, hij laat zich niet wegjagen door een klein groepje. Als een levende mens, rechtop lopend, als volwaardig burger, gaat hij de stad in.

‘Wij zijn maar mensen, gewone sterfelijke, lijdende mensen’ riepen Paulus en Barnabas. En inderdaad Paulus is een kwetsbaar mens. Een stenenregen kan hem vellen. Hij is geen onsterfelijke en onkwetsbare godheid. Hij kan dood als ieder mens. Hij heeft het wonder van de opstanding net zo hard nodig als de verlamde man aan het begin van het verhaal. En ik denk wel meer. Dat is de ene, kwetsbare, kant van het menszijn.

Maar gewone, kwetsbare, sterfelijke mensen kunnen wel een kring vormen, een gemeente zoals hier, waarbij we rond elkaar staan als we verslagen, dood, op de grond liggen. We kunnen elkaar troosten bij verdriet, verdedigen als een muur tegen aanvallen van buiten, opwekken. Dat is de kracht van de gemeente die gelooft, het is de kracht van mensen die geloven en samen bergen verzetten. Amen.

Handelingen 14:8-20 en Psalm 16