'Wij
zijn mensen, net als u' |
|
Naar Homepage Naar Weblog Naar Preekarchief |
De mensen in Lystra zien niet
zoiets afschuwelijks als een
aanslag, maar ze zien juist iets geweldigs. Een man die vanaf zijn
geboorte
verlamd is, springt overeind op het woord van Paulus en begint te
lopen. Ze
zien iets prachtigs gebeuren – een genezing, een opwekking door twee
leerlingen
van Jezus omdat een man gelooft – maar ze begrijpen het niet. Ze hebben
er geen
begrippen voor, binnen hun leefwereld en voorstellingsvermogen kan dat
helemaal
niet. En dus zoeken ze naar een verklaring die past in wat ze zich voor
kunnen
stellen. Ze roepen: ‘De goden zijn in
mensengedaante naar ons
afgedaald’. Dat is weliswaar ook een wonder, maar het is een wonder dat
ze
begrijpen. Het past in hun belevingswereld. Het is zoals je iemand
ontmoet en
in een ogenblik probeert te plaatsen. ‘O, dat is er zo eentje als Henk’, denk
je,
misschien alleen omdat hij een zelfde soort snor heeft. Pas later leer
je
iemand kennen en zijn achtergronden begrijpen. Zie je dat iemand een
eigen
persoon is met een eigen verhaal. Maar in je eerste reactie plaats je
iemand in
de hokjes die je al in je hoofd hebt. De priester van Zeus komt
aanlopen. Je ziet hem aan komen
zetten met zijn bloemenkransen en zijn stieren. Je ziet ook zijn
opportunisme.
In de sketches van Koot en Bie kwam vaak een wethouder Hekking voor,
een man
die zich altijd op de voorgrond drong en net zijn hoofd voor de camera
stak, zo
iemand is ook deze priester van Zeus. ‘O, er zijn goden, dan moet ik
een rol
spelen. Dan moeten er offers gebracht worden, waarbij ik een hoofdrol
speel’. Paulus en Barnabas proberen die
offers te verhinderen. Ze
zijn niet gekomen om zich te laten aanbidden. De wonderen zijn geen
tovenarij,
geen verdienmodel, waarmee eer en offers zijn te halen, maar ze zijn
een teken
van de liefde en genezing van God. Ze laten zien wat God wil dat er
gebeurt met
een mens: dat ie genezen wordt, dat er een leven voor hem is, dat ie
niet zijn
hele leven bedelend door hoeft te brengen, maar een eigen leven kan
leiden – in
een vertrouwen op God. ‘Wij zijn mensen, net als u’
roepen Paulus en Barnabas. ‘We
zijn gelijk aan u, we delen als mensen hetzelfde lot, we lijden
hetzelfde als
u’. In dat zinnetje zit de kern van de christelijke boodschap. Niks
geen goden
die eens een rondje over de aarde lopen en met bloemenkransen en offers
ontvangen willen worden. Wij zijn zoals jullie. Wij zijn net zo
kwetsbaar als
jullie, wij zijn net zo sterfelijk als jullie. Maar in ons leven is
iets groots
gebeurd. Daar gaat ons geloof ook over.
Ons geloof gaat er over hoe
we als sterfelijke en kwetsbare mensen kunnen leven. We zijn geen goden
die
alles kunnen. We kunnen niet alles tillen, niet alles oplossen. Niet
voor
iedereen zorgen om ons heen. Geen wonderen verrichten. Niet zondeloos
zijn. We
zijn geen goden, maar we zijn ook geen domme mensen, die maar
machteloos moeten
wachten en wachten totdat het de goden eindelijk behaagt naar ons af te
dalen.
Nee, we zijn mensen, net als iedereen, maar wel mensen die onze
verantwoordelijkheid pakken in ons leven en voor onze naasten. We zijn
mensen
die getroffen worden door ziekte en ongeluk en daarin proberen we hoop
en moed
en liefde vast te houden tot het einde van een leven aan toe. We zijn
mensen
als iedereen, maar in dat hele gewone leven van ons klinkt het
evangelie,
klinken de woorden van Christus, die ons richting geven, die ons
bemoedigen en
overeind houden en ons soms de kracht tot wonderen geeft. Er komen enkele joden uit de
streken waar Paulus en Barnabas
al eerder geweest zijn. Deze joden zien in Paulus en Barnabas
volksgenoten en
medegelovigen, ‘mensen van ons’, die ze moeten disciplineren omdat ze
een
ketterse leer aanhangen en ze beginnen het volk van Lystra om te
praten. En ze stenigen Paulus. Dat
staat er. Zomaar een zinnetje.
Paulus wordt gestenigd. Ongelofelijke wreedheid. Paulus krijgt een
stenenregen
over zich heen. Een laffe, collectieve manier van iemand dood maken. Er
vindt
geen rechtspraak plaats, maar een menigte– waarbij niemand persoonlijk
verantwoordelijk is, niemand hoeft te denken ik vermoordde een mens –
doodt
Paulus. En blijkbaar krijgen ze daar
de ruimte voor. Kijk, dat er
een kleine groep is die kwaad wil doen, dat heb je overal. Maar het
wordt pas
gevaarlijk als die groep de ruimte krijgt. De inwoners van Lystra doen
zelf
niet mee, maar ze steken geen poot uit om de steniging te verhinderen.
Misschien zijn ze in verwarring, misschien zijn ze teleurgesteld omdat
Paulus
en Barnabas geen goden blijken te zijn. Maar het geeft nog eens aan hoe
belangrijk het is om een kleine, kwaadaardige groep niet zijn gang te
laten gaan.
Om een geestelijke weerstand te hebben. En geestelijke weerstand is in
de
eerste plaats doordrongen zijn van het evangelie, waarin het doel is
niet een
mens onder stenen te bedekken naar de dood, maar om de steen van het
graf te
doen verdwijnen. Het evangelie waardoor je de praatjes – ‘hij verraadt
onze
zaak’ – niet gelooft, maar je zelf vanuit liefde en recht blijft denken. Waardoor je actief op
treedt als je onrecht
om je heen ziet. ‘Steeds
houd ik de HEER voor
ogen, zegt
de Psalm terecht. In zijn brieven beschrijft
Paulus zijn bekering en zijn doop
als een gestorven zijn, een gekruisigd en begraven zijn. En voor hem
voelt dat
als een verwantschap met Christus, mede gekruisigd, mede begraven met
Christus
noemt hij dat, maar ik denk dat ook deze ervaring van gestenigd worden
daarin
meespeelt. Hij heeft gevoeld wat het is om te sterven – en ergens ook
wat het
is om door je eigen zonden te sterven. Want nog niet zo lang geleden
stond hij
daar zelf, misschien niet als stenengooier, maar wel als iemand die het
prachtig vond. Hij ondervindt zijn eigen, vroegere gedrag. En dan gebeurt er opnieuw een
wonder. De leerlingen gaan om
hem heen staan. Ze vormen een kring om zijn lichaam, zoals de engelen
in het
graf van Jezus zijn lichaam omringden. Ze laten zich niet bang maken,
ze laten
zich niet wegjagen, ze twijfelen niet. En het levende lichaam van de
gemeente
doet het dode lichaam van Paulus opstaan. Of Paulus echt dood is
geweest of
alleen maar schijnbaar dood wordt in het midden gelaten in het verhaal,
misschien
was ie niet dood en alleen maar bewusteloos, misschien ook wel, maar
hoe dan
ook: hier gebeurt een opstanding, hier wordt een mens opgewekt door de
kring
van mensen die om hem heen staat. Het is de kern van de vergeving van
zonden:
Paulus vroegere gedrag leidt niet tot de dood. Geen oog om oog, geen
wraak,
geen karma: in de gemeente krijgt hij een nieuw leven. Het is zoals de Psalm zegt: ‘U levert mij niet over aan
het dodenrijk, ‘Wij zijn maar mensen, gewone
sterfelijke, lijdende mensen’
riepen Paulus en Barnabas. En inderdaad Paulus is een kwetsbaar mens.
Een
stenenregen kan hem vellen. Hij is geen onsterfelijke en onkwetsbare
godheid.
Hij kan dood als ieder mens. Hij heeft het wonder van de opstanding net
zo hard
nodig als de verlamde man aan het begin van het verhaal. En ik denk wel
meer.
Dat is de ene, kwetsbare, kant van het menszijn. Maar gewone, kwetsbare,
sterfelijke mensen kunnen wel een
kring vormen, een gemeente zoals hier, waarbij we rond elkaar staan als
we
verslagen, dood, op de grond liggen. We kunnen elkaar troosten bij
verdriet,
verdedigen als een muur tegen aanvallen van buiten, opwekken. Dat is de
kracht
van de gemeente die gelooft, het is de kracht van mensen die geloven en
samen
bergen verzetten. Amen. Handelingen 14:8-20 en Psalm 16 |