'Wij
zijn één grote familie' |
|
Naar
Homepage Naar Preekarchief Naar Weblog |
Jitske
Eizema werd onlangs
in de Provinciale Staten van Fryslân gekozen voor de PVV. Met
voorkeursstemmen.
Haar kersverse fractiegenoten waren daar niet zo blij mee. Ze vroegen
haar
meteen op dwingende toon om haar zetel op te geven. Dat doet ze niet en
nu
klaagt ze er over dat de overige fractieleden haar dwars zitten en
pesten. Ik
kan het conflict niet goed overzien, maar ik moest erg lachen om het
commentaar
van de fractievoorzitter van de PVV in Fryslân.
Inhoudelijk wilde hij niet zoveel zeggen over het
conflict, maar hij wilde
wel kwijt: ‘Bij de PVV zijn we één grote familie’. Ik
denk dat hij gelijk
heeft. Sommige organisaties lijken net op een familie. Maar dan vooral
op een
familie die niet goed functioneert. Een familie met pesterijen, met
veel
onenigheid, met ruzies en vetes. Zaken die er hard in hakken, juist
omdat je
familie bent. Want
een familie moet
een veilige plek zijn. Een plek waar je gesteund wordt door je ouders.
Waar je
je plek leert innemen ten opzichte van een broer of een zus. Ruimte
voor hen –
en ook voor jou. Dat gaat niet altijd lief, dat gaat niet zonder slag
of stoot
– de bijbel staat vol met verhalen over broers en zussen die ruzie
maken en u
kent die verhalen uit uw eigen leven, maar uiteindelijk wil je hier
naar toe:
dat er vormen van elkaar vasthouden zijn, vormen van verzoening,
misschien
zelfs van liefde. En hoe hard is het als dat niet lukt. Hoe hard is het
als het
thuis geen veilige plek is. Als je thuis gepest wordt. Of als je zelfs
misbruikt
wordt door iemand die je vertrouwde. Je dacht dat familie veilig en
vertrouwd
was en dan blijkt het niet zo te zijn. Dan komt alles op losse
schroeven te
staan. Kan je dan nog iemand vertrouwen, kan je je nog geven aan
iemand, is er
een plek waar het veilig is? Als
Jezus een tijdje optreedt
grijpt zijn familie in. Wat Jezus doet kan niet. De dingen die hij
zegt, de
geesten die hij uitdrijft. Zoiets doe je niet. Wat Jezus doet straalt
af op de
rest van de familie. ‘Mooi neefje hebben jullie, moet je eens kijken
wat hij
doet, heeft hij soms zijn verstand verloren’. (Misschien voelen ze zich
ook wel
verantwoordelijk, willen ze hem tegen zichzelf beschermen: ‘straks
pakken ze
hem nog op’.) En dus grijpt de familieclan in. Ze komen om Jezus op te
halen.
Een soort gedwongen opname willen ze. Ze willen hem meenemen, zodat dat
rare
gedoe voorbij is. Op
dat voor Jezus
kwetsbare moment komen de Schriftgeleerden er overheen met een forste
beschuldiging. Alsof ze het aanvoelen. Hup, er overheen. ‘Zijn verstand
verloren, zijn verstand verloren, mensen, weet je waarom hij boze
geesten kan
uitdrijven? Omdat hij zelf bezeten is door een nog veel machtigere boze
geest.’
‘Mensen, dit lijkt prachtig, mensen die genezen worden, maar eigenlijk
hebben
we te maken met zwarte magie. Hij heeft satanische krachten.’ Hoe
blijf je overeind
in zo’n crisissituatie. Je familie keert je tegen je. ‘Hij heeft zijn
verstand
verloren’. ’Hij is bezeten’ roepen anderen. Zo werkt disciplinering,
als je
iets doet wat net even anders is, wat buiten het patroon van
verwachtingen
valt. Harde, op de persoon gespeelde aanvallen. En hoe blijf je zelf
daaronder?
Als je in de steek wordt gelaten en ook nog eens in het openbaar
verdacht
gemaakt wordt. Ik
zou zelf ontzettend
boos worden. ‘Wat denken die mensen wel niet’. Ik zou ontploffen. Of
toch ook
bang zijn. Omdat ergens de grond onder je voeten word weggetrokken. Je
vertrouwt er op dat mensen op een normale manier reageren – en
plotseling doen
ze dat meer – dat schept angst. Wat zullen ze de volgende keer wel niet
doen?
Waar kan je kan nog op vertrouwen. Jezus
pareert de aanval
door eerst maar eens te laten zien dat het onzin is wat de
Schriftgeleerden
zeggen. ’Jongens, dat kan toch niet, dat zien jullie toch zelf ook wel.
Satan
die boze geesten uitdrijft. Dan blijft er toch niets over van Satan.
Dan
ondergraaft hij toch zijn eigen macht. Dat doet de duivel toch niet.
Hij kijkt
wel uit.’ Net zo als het bestuur van een corrupte voetbalbond, niet
zelf de
corruptie gaat uitdrijven. Ze leven van corruptie, ze hebben hun macht
gebouwd
op corruptie, als ze dan zelf corruptie zouden bestrijden, stort hun
hele
machtsbolwerk in elkaar. Nee,
zegt Jezus, wat ik
doe is niet het werk van de duivel. ‘Mensen genezen, mensen zicht geven
op een
heilig en heel leven, mensen bij God brengen. Dat is niet het werk van
de
duivel, dat is het werk van God.’ Ik
vind dat zo knap.
Waar ieder ander zou vluchten in alleen maar woede en angst blijft
Jezus heel
dicht bij wat hem ten diepste beweegt. Hij houdt contact met zichzelf
en met de
bodem van waaruit hij werkt en leeft. ‘Waar ik mee bezig ben is het
werk van
God’. Als je aangevallen wordt: niet vluchten in alleen maar woede,
niet in een
hoekje kruipen van bangheid en angst, maar blijven bij wat je ten
diepste
drijft. En dan je eigen woorden spreken: jongens, het is gewoon niet
waar wat
jullie zeggen. Kunt
u dat? Ik bedoel
niet dat u dat zou moeten kunnen, want dat is heel knap als u dat lukt.
Maar ik
wens het u toe, ik wens het mezelf toe. Dat de bron van ons leven, waar
we ten
diepste uit leven, dat we daar ook uit kunnen putten als we aangevallen
worden.
Dat het dan ons helpt om onze eigen koers te varen, de koers waarvan we
weten:
dit is goed. ‘En
weten jullie wel
wat je doet?’ Jullie zien dat mensen genezen worden – en je noemt het
satanisch. Beseffen jullie wel hoe ernstig dat is. Hoe je daarmee tegen
iets
moois en kostbaars zegt dat het eigenlijk slecht en verwerpelijk is.
‘Hier is
God aan het werk en jullie zeggen dat het verkeerd is. Hebben jullie
wel in de
gaten, niet alleen hoe, hoe, hoe godslasterlijk dat is, als je de
dingen
omdraait en het goede, mooie van God als iets slechts benoemt?’ En
dan komt zijn
familie om hem te halen. Daar staan ze, de clan, moeder, broers.
‘Meekomen. Je
hoort bij ons. We zijn één grote familie’. En
hoe houd je je dan
staande? Tegen de druk van je eigen familie kan je vaak moeilijk op.
Jezus lost
dat op door steun te zoeken bij anderen. Tegen de druk en de eisen van
zijn
familie, zoekt hij een andere kring op. De mensen om hem heen. De
mensen die de
wil van God doen. Jullie zijn mijn moeder: jullie voeden mij en geven
mij
veiligheid. Jullie zijn mijn broeders, jullie staan voor me in, jullie
komen
voor me op, met jullie trek ik op door het leven. Een mens kan niet
alleen
leven, de bijbel zegt niet: wees een individu dat geheel onafhankelijk
in het
leven staat. Maar: zoek een kring op waar je veilig bent en tot je
recht komt. Het
is waardevol als je
een goede familie hebt. Dat moet je koesteren, daar moet je zuinig op
zijn. En
als er wat is – en dat is altijd zo -: probeer het goed te maken,
probeer er
uit te komen. Probeer elkaar te verdragen. Soms
kan deze gemeente
een goede familie zijn. Reisgenoten voor het leven geven. Veiligheid en
steun
bieden. En soms verzucht je wel eens: ‘het is net één grote familie’,
maar ook
dan: houd het uit, verdraag elkaar, probeer er uit te komen, probeer te
groeien
aan elkaar. Maar
bovenal blijf altijd
bij je bron. Hij voedt je met zijn eigen lichaam, zoals een moeder dat
doet.
Hij staat voor je in, zoals een broer dat doet. |