'Houd me niet vast' |
|
Naar Homepage Naar Weblog Naar Preekarchief |
Het Paasverhaal dat we lazen uit het evangelie van Johannes,
heeft veel minder dat overwinningsgejubel. Het speelt zich af in de stilte van
een tuin in de ochtend. Het is een geleidelijk ontdekken van wat er gebeurd is.
En – en dat is zo belangrijk – het ziet verder. Ja, die overwinning is er, maar
wat dan, hoe gaat het verder, wat betekent het voor ons. Wat betekent het voor
ons die in een wereld leven die helemaal zoveel van Pasen niet laat zien? Het eerste deel van Johannes’ Paasverhaal vertelt wat er
niet is. De steen is er niet. Die is weggehaald. Het lichaam van Jezus is er
niet. Maar een ordinaire diefstal van zijn lichaam kan het niet zijn. Als er
mensen zouden zijn die het lichaam van Jezus mee hadden willen nemen, dan
hadden ze hem met linnen doeken en al meegenomen. Maar de doeken zijn er,
moeten Petrus en zijn metgezel constateren als ze in het graf gaan kijken. En
nog zo’n raar detail: de gezichtsdoek van Jezus is keurig opgerold. Een
grafrover zou die hebben weggesmeten in een hoek, maar dit is keurig en met
orde gedaan. Wat kan er gebeurd zijn? En tot een van de leerlingen, Johannes
heet hij in de traditie, dringt het door. Hij ziet het lege graf, hij ziet de
doeken en de gezichtsdoek apart, dat kan maar een ding betekenen. En hij
gelooft. Hij gelooft dat Jezus is opgestaan. Het is eigenlijk een vreemde reactie. Hij staat niet te
dansen, hij port Petrus niet in zijn zij. Wow, hé. Maar het evangelie zegt
niets meer dan dat hij gelooft. Hij gelooft. Het staat er ook heel objectief –
alsof het over hem komt. Hij staat te kijken naar het graf en de doeken en het
dringt zich aan hem op, hij kan er niet onder uit, hij gelooft. Hij gelooft. En
wat is dat dan dat geloven? Het is in de eerste plaats iets in hem. Iets van
binnen. In Johannes binnenste gaat een venster open. Zijn leven komt in een ander
perspectief te staan en hij ziet het. De wereld is nu anders. Het geweld
overwint niet, de dood overwint niet, maar de liefde, Gods liefde overwint. Het
leven triomfeert. Johannes gelooft en dat is precies wat het evangelie van ons
wil. Dat is waar Pasen en de opstanding van Christus op uit draaien: dat u en
ik gaan geloven. Dat er voor ons een venster op de wereld opengaat waarin we
zien dat Gods liefde overwint. Dat zijn liefde verder gaat dan de dood. Dat de
barmhartigheid en de vergevingsgezindheid en de grootmoedigheid van Jezus
krachtiger is dan het defensieve geneuzel van de Schriftgeleerden en de
machtslust van Pilatus. Geloof, dat wij geloven, daar loopt het hele evangelie
op uit. De opstanding is niet: de hele wereld is plotseling prachtig geworden –
niks aan de hand, paradijsje. Nee, in ons is iets veranderd, wij zijn met
geloof behept geraakt. Johannes ziet de doeken in het graf en in zijn binnenste
gaat een knop om: of beter breekt iets door, gaat iets open en met zijn hart
ziet hij. Maria Magdalena komt bij het graf. Maar bij Maria komt geen
klik in haar hoofd. Geen conclusie ‘de Heer is opgestaan’. Zelfs de engelen die
in het graf zitten brengen haar niet op een andere gedachte. Als u twee engelen
tegen komt, dan gaat u zich toch afvragen: wat is hier gebeurd? Maar dat doet
ze niet. Want Maria heeft verdriet. Ze heeft verdriet om wat er gebeurd is en
dat blokkeert haar, om te zien dat Christus is opgestaan, om dat venster op de
wereld waarin Christus is opgestaan te openen. En dat is niet uit dommigheid of
zo, maar zo werkt het, zozeer kan wat er gebeurd is in je leven en jouw
verdriet daar over, je blind maken voor wat toch komt. Het is als dat meisje
dat twee keer hard teleurgesteld is in de liefde en nu denkt dat niemand ooit
van haar zal houden en daardoor niet ziet hoe die leuke jongen om haar heen
draait, haar uitnodigt, haar hart probeert te veroveren. Maar zij denkt: kan
niet, bestaat niet, niet voor mij. Nee, zelfs dat denkt ze niet, ze ziet het
niet eens. Maria Magdalena is gevangen in het verleden, ze zit gevangen in een
wereld die uitloopt op graf en dood. Niets kan haar daar uit bevrijden. Zelfs
als Jezus zelf bij haar komt staan herkent ze hem niet. Dan noemt Jezus Maria bij haar naam. Hij laat zien dat hij
haar kent, hij komt bij haar binnen. Het is zijn stem, zijn levende stem die
haar aanspreekt. Weet u, misschien zag Jezus er op dat moment echt wel uit als
de tuinman, had hij echt een andere gedaante, was hij ook hier al een
verborgene, wie zal het zeggen – want de gestalte van de levende Christus
verandert, hij is steeds anders in ons midden –
aan zijn uiterlijk kan je niet zomaar zien dat het Christus is,
maar het
is zijn stem, zijn levende stem die ons aanspreekt en onze bevangenheid
door vroeger en dood doorbreekt. Het is zijn stem, die in ons
binnenste resoneert en ons roept. Ons oproept. De vormen van zijn
aanwezigheid
veranderen, ja, kunnen ons zelfs remmen. Maar zijn stem roept steeds
opnieuw onze
naam, resoneert in ons binnenste, roept ons tot de orde: ga nu
eindelijk eens
doen, wat belangrijk is in je leven. Hij noemt je naam en legt beslag
op je –
het is als een doop, jij wordt aangesproken, genoemd met je diepste
naam en met
hem verbonden. En Maria Magdalena herkent hem: Rabboeni, mijn meester. Dit is het moment waar het hele opstandingsevangelie naar
werkt. Jezus zelf is er en hij wordt herkend door een van zijn meest geliefde
leerlingen. En nu vallen ze elkaar natuurlijk in de armen. ‘O, Jezus,
eindelijk, wat fijn dat je er bent’. Eind goed, al goed. ‘Ik laat je nooit meer
los’. ‘Nee, ik jou ook niet, Maria’. Maar in plaats daarvan zegt Jezus ‘Houd me niet vast’. In
oudere vertalingen zelfs ‘Raak me niet aan’. Ik laat u een van de talloze
schilderijen over dit thema zien, Het doet me denken aan het verhaal van de verheerlijking op
de berg. Jezus is daar plotseling van gestalte veranderd, hij is helemaal
hemels geworden en hij praat met Mozes en Elia. En Petrus is daar zo
enthousiast over dat hij drie tenten wil bouwen, voor Mozes, Elia en Jezus
ieder een. Vasthouden. Bij je houden. Laten zien: hier is het. Kom, allemaal
hier naar toe mensen, een soort grote Sint Pieter, prachtig om te zien,
geweldig om te ervaren, maar ook vast, onbeweeglijk, gestold. Stel nu dat Jezus wel bij Maria zou zijn gebleven, hoe zou
het dan verder zijn gegaan? Hé, kijk eens wereld, dit is onze Jezus, kijk hij
is opgestaan. Prachtig, maar, het enige wat je dan kan doen is oh en ah roepen.
En de enige vorm waarin je je aan kan sluiten bij Jezus is onderwerping: dit is
hem, accepteer het, sluit je aan. Een beetje zoals sommige kerken wel doen of
deden: dit is ons geloof, dit zijn onze vormen: sluit je aan, slikken of
stikken. Met dwang en drang onderwerpen we de wereld. Maar Jezus gaat zijn eigen weg. Hij gaat terug naar zijn
Vader in de hemel, waar hij verborgen voor ons is. Wij hier op aarde zijn teruggeworpen
op ons zelf. Op ons komt het aan. Ja, er zijn meer mensen zoals jij, je bent
niet alleen en Gods geest helpt en inspireert ons, maar principieel blijft
staan: het komt op ons aan. Op onze inzet, op onze vrijwillige inzet. Het
kompas dat we daarbij hebben is ons geloof. Het geloof zoals Johannes dat
ontdekt. Dat geloof dat leeft in je hart, het geloof waarmee je ziet dat
Christus is opgestaan en dat de belangrijkste boodschap ooit is. Het geloof
waarmee dat venster in je hart opengaat, waardoor we zicht krijgen op Gods
nieuwe wereld. Met dat geloof tasten we de hemel af, vragen ons af wat God
van ons vraagt. En daarvoor worden we net als Maria Magdalena op weg gestuurd.
Christus gaat zijn weg, maar wij gaan ook onze weg. Christus stuurt ons, net
als Maria Magdalena. ‘Ga, zoek de verbondenheid met anderen, en leef daar je
geloof. Leef daar de liefde die zo eigen is aan ons geloof. Liefde die de
wereld zal veroveren. En het is aan ons om steeds opnieuw vormen te vinden voor
dat geloof. Dat is de grote vrijheid waarin jij leeft. Pasen eindigt niet in een omhelzing, in een vasthouden. Maar
Christus gaat zijn weg naar boven en wij worden er, als Maria Magdalena, op uit
gestuurd op deze aarde. Johannes 20:1-18 |