'Houd me niet vast'
Naar
Homepage


Naar Weblog

Naar
Preekarchief

De Psalm die we lazen (Psalm 118) is een echte overwinningspsalm. En dat hoort bij Pasen. De dood is verslagen. Jezus is opgestaan. Overwinning, zing het vandaag maar uit. Het is een feest om met vrolijke liederen te vieren en wat ben ik blij dat Robin trompet speelt om het allemaal nog eens goed te laten schallen. Ja, er was verdrukking, nood, ingesloten aan alle kanten –  zo vertelt de Psalm en zo was Jezus bij zijn gevangenneming en in het fakeproces waaraan hij werd onderworpen. Maar God heeft redding gegeven. Christus is opgestaan. Pasen is overwinning, is de triomf van God.

Het Paasverhaal dat we lazen uit het evangelie van Johannes, heeft veel minder dat overwinningsgejubel. Het speelt zich af in de stilte van een tuin in de ochtend. Het is een geleidelijk ontdekken van wat er gebeurd is. En – en dat is zo belangrijk – het ziet verder. Ja, die overwinning is er, maar wat dan, hoe gaat het verder, wat betekent het voor ons. Wat betekent het voor ons die in een wereld leven die helemaal zoveel van Pasen niet laat zien?

Het eerste deel van Johannes’ Paasverhaal vertelt wat er niet is. De steen is er niet. Die is weggehaald. Het lichaam van Jezus is er niet. Maar een ordinaire diefstal van zijn lichaam kan het niet zijn. Als er mensen zouden zijn die het lichaam van Jezus mee hadden willen nemen, dan hadden ze hem met linnen doeken en al meegenomen. Maar de doeken zijn er, moeten Petrus en zijn metgezel constateren als ze in het graf gaan kijken. En nog zo’n raar detail: de gezichtsdoek van Jezus is keurig opgerold. Een grafrover zou die hebben weggesmeten in een hoek, maar dit is keurig en met orde gedaan. Wat kan er gebeurd zijn? En tot een van de leerlingen, Johannes heet hij in de traditie, dringt het door. Hij ziet het lege graf, hij ziet de doeken en de gezichtsdoek apart, dat kan maar een ding betekenen. En hij gelooft. Hij gelooft dat Jezus is opgestaan.

Het is eigenlijk een vreemde reactie. Hij staat niet te dansen, hij port Petrus niet in zijn zij. Wow, hé. Maar het evangelie zegt niets meer dan dat hij gelooft. Hij gelooft. Het staat er ook heel objectief – alsof het over hem komt. Hij staat te kijken naar het graf en de doeken en het dringt zich aan hem op, hij kan er niet onder uit, hij gelooft. Hij gelooft. En wat is dat dan dat geloven? Het is in de eerste plaats iets in hem. Iets van binnen. In Johannes binnenste gaat een venster open. Zijn leven komt in een ander perspectief te staan en hij ziet het. De wereld is nu anders. Het geweld overwint niet, de dood overwint niet, maar de liefde, Gods liefde overwint. Het leven triomfeert.

Johannes gelooft en dat is precies wat het evangelie van ons wil. Dat is waar Pasen en de opstanding van Christus op uit draaien: dat u en ik gaan geloven. Dat er voor ons een venster op de wereld opengaat waarin we zien dat Gods liefde overwint. Dat zijn liefde verder gaat dan de dood. Dat de barmhartigheid en de vergevingsgezindheid en de grootmoedigheid van Jezus krachtiger is dan het defensieve geneuzel van de Schriftgeleerden en de machtslust van Pilatus. Geloof, dat wij geloven, daar loopt het hele evangelie op uit. De opstanding is niet: de hele wereld is plotseling prachtig geworden – niks aan de hand, paradijsje. Nee, in ons is iets veranderd, wij zijn met geloof behept geraakt. Johannes ziet de doeken in het graf en in zijn binnenste gaat een knop om: of beter breekt iets door, gaat iets open en met zijn hart ziet hij.

Maria Magdalena komt bij het graf. Maar bij Maria komt geen klik in haar hoofd. Geen conclusie ‘de Heer is opgestaan’. Zelfs de engelen die in het graf zitten brengen haar niet op een andere gedachte. Als u twee engelen tegen komt, dan gaat u zich toch afvragen: wat is hier gebeurd? Maar dat doet ze niet. Want Maria heeft verdriet. Ze heeft verdriet om wat er gebeurd is en dat blokkeert haar, om te zien dat Christus is opgestaan, om dat venster op de wereld waarin Christus is opgestaan te openen. En dat is niet uit dommigheid of zo, maar zo werkt het, zozeer kan wat er gebeurd is in je leven en jouw verdriet daar over, je blind maken voor wat toch komt. Het is als dat meisje dat twee keer hard teleurgesteld is in de liefde en nu denkt dat niemand ooit van haar zal houden en daardoor niet ziet hoe die leuke jongen om haar heen draait, haar uitnodigt, haar hart probeert te veroveren. Maar zij denkt: kan niet, bestaat niet, niet voor mij. Nee, zelfs dat denkt ze niet, ze ziet het niet eens. Maria Magdalena is gevangen in het verleden, ze zit gevangen in een wereld die uitloopt op graf en dood. Niets kan haar daar uit bevrijden. Zelfs als Jezus zelf bij haar komt staan herkent ze hem niet.

Dan noemt Jezus Maria bij haar naam. Hij laat zien dat hij haar kent, hij komt bij haar binnen. Het is zijn stem, zijn levende stem die haar aanspreekt. Weet u, misschien zag Jezus er op dat moment echt wel uit als de tuinman, had hij echt een andere gedaante, was hij ook hier al een verborgene, wie zal het zeggen – want de gestalte van de levende Christus verandert, hij is steeds anders in ons midden –  aan zijn uiterlijk kan je niet zomaar zien dat het Christus is, maar het is zijn stem, zijn levende stem die ons aanspreekt en onze bevangenheid door vroeger en dood doorbreekt. Het is zijn stem, die in ons binnenste resoneert en ons roept. Ons oproept. De vormen van zijn aanwezigheid veranderen, ja, kunnen ons zelfs remmen. Maar zijn stem roept steeds opnieuw onze naam, resoneert in ons binnenste, roept ons tot de orde: ga nu eindelijk eens doen, wat belangrijk is in je leven. Hij noemt je naam en legt beslag op je – het is als een doop, jij wordt aangesproken, genoemd met je diepste naam en met hem verbonden. En Maria Magdalena herkent hem: Rabboeni, mijn meester.

Dit is het moment waar het hele opstandingsevangelie naar werkt. Jezus zelf is er en hij wordt herkend door een van zijn meest geliefde leerlingen. En nu vallen ze elkaar natuurlijk in de armen. ‘O, Jezus, eindelijk, wat fijn dat je er bent’. Eind goed, al goed. ‘Ik laat je nooit meer los’. ‘Nee, ik jou ook niet, Maria’.

Maar in plaats daarvan zegt Jezus ‘Houd me niet vast’. In oudere vertalingen zelfs ‘Raak me niet aan’. Ik laat u een van de talloze schilderijen over dit thema zien,Houd me niet vast deze is van Hans Holbein. Links ziet u nog de kruisen van Golgotha, in het midden achter Petrus en Johannes die luid pratend teruglopen van het graf naar Jeruzalem, rechts het graf met de engelen, heel mooi verlicht met licht dat niet van buiten komt, maar door de engelen zelf, maar helemaal centraal Jezus en Maria Magdalena. Aan haar voeten kan je zien dat ze nog bezig is weg te draaien van het graf en ze strekt haar arm uit ze wil Jezus aanraken, vasthouden, maar Jezus wijkt terug. ‘Houd me niet vast’.

Het doet me denken aan het verhaal van de verheerlijking op de berg. Jezus is daar plotseling van gestalte veranderd, hij is helemaal hemels geworden en hij praat met Mozes en Elia. En Petrus is daar zo enthousiast over dat hij drie tenten wil bouwen, voor Mozes, Elia en Jezus ieder een. Vasthouden. Bij je houden. Laten zien: hier is het. Kom, allemaal hier naar toe mensen, een soort grote Sint Pieter, prachtig om te zien, geweldig om te ervaren, maar ook vast, onbeweeglijk, gestold.

Stel nu dat Jezus wel bij Maria zou zijn gebleven, hoe zou het dan verder zijn gegaan? Hé, kijk eens wereld, dit is onze Jezus, kijk hij is opgestaan. Prachtig, maar, het enige wat je dan kan doen is oh en ah roepen. En de enige vorm waarin je je aan kan sluiten bij Jezus is onderwerping: dit is hem, accepteer het, sluit je aan. Een beetje zoals sommige kerken wel doen of deden: dit is ons geloof, dit zijn onze vormen: sluit je aan, slikken of stikken. Met dwang en drang onderwerpen we de wereld.

Maar Jezus gaat zijn eigen weg. Hij gaat terug naar zijn Vader in de hemel, waar hij verborgen voor ons is. Wij hier op aarde zijn teruggeworpen op ons zelf. Op ons komt het aan. Ja, er zijn meer mensen zoals jij, je bent niet alleen en Gods geest helpt en inspireert ons, maar principieel blijft staan: het komt op ons aan. Op onze inzet, op onze vrijwillige inzet. Het kompas dat we daarbij hebben is ons geloof. Het geloof zoals Johannes dat ontdekt. Dat geloof dat leeft in je hart, het geloof waarmee je ziet dat Christus is opgestaan en dat de belangrijkste boodschap ooit is. Het geloof waarmee dat venster in je hart opengaat, waardoor we zicht krijgen op Gods nieuwe wereld.

Met dat geloof tasten we de hemel af, vragen ons af wat God van ons vraagt. En daarvoor worden we net als Maria Magdalena op weg gestuurd. Christus gaat zijn weg, maar wij gaan ook onze weg. Christus stuurt ons, net als Maria Magdalena. ‘Ga, zoek de verbondenheid met anderen, en leef daar je geloof. Leef daar de liefde die zo eigen is aan ons geloof. Liefde die de wereld zal veroveren. En het is aan ons om steeds opnieuw vormen te vinden voor dat geloof. Dat is de grote vrijheid waarin jij leeft.

Pasen eindigt niet in een omhelzing, in een vasthouden. Maar Christus gaat zijn weg naar boven en wij worden er, als Maria Magdalena, op uit gestuurd op deze aarde.

Hoofddorp Eerste Paasdag 2023

Johannes 20:1-18
Psalm 118