Je
kleding laat zien wie je bent |
|
Naar
Homepage Naar Preekarchief Naar Weblog |
Exodus
28: 1-8 en 31-35 en Marcus 1: 12-13 Hoofddorp 22 februari 2015 Eerste
zondag Veertigdagentijd
Je
kleding laat zien wie je bent. Als je bij een bank werkt dan heb je een
mantelpakje aan of een pak. Dat geeft vertrouwen bij de klanten: deze
mensen
nemen zichzelf serieus, ze nemen mijn zaak serieus. Als je klant bent
en er zit
iemand tegenover je zit met een gat in zijn broek, dan denk je: o, die
zal ook
wel niet netjes met mijn geld omgaan. Maar het geldt ook voor jou in je
pak of
je mantelpakje. Je trekt dat mantelpakje aan, je maakt je ogen op en nu
weet
je: 'nu ben ik niet meer de moeder die net nog twee krijsende kinderen
gekalmeerd heeft en de pap van het behang geveegd heeft: nu ben ik de
hypotheekadviseur.
Ik ben in control, dit gaat me lukken. Het bedrijf kan op me
vertrouwen, de
klanten kunnen op me vertrouwen'. Natuurlijk
is een net pak niet de garantie voor goed gedrag. We spreken niet voor
niets
over ‘witteboorden’-criminaliteit. Dan gaat het om de criminaliteit van
mensen
met van die nette overhemden en nette pakken. En toch kan je niet
alleen maar
zeggen: kleding doet er niet toe, het gaat alleen maar om de
binnenkant.
Uiteindelijk gaat het om de binnenkant van een mens – en om wat die
binnenkant
van een mens dan weer doet met de wereld buiten. Maar er is een
wisselwerking
tussen buitenkant en buitenkant. Ik
heb ooit op vakantie gefietst door Frankrijk. Na een halve dag fietsen
kom je
dan bezweet aan bij een stadje. Hé, een mooie grote kerk. Fiets tegen
de
kerkmuur. Ik loop naar binnen. Ik knipper even met mijn ogen en dan sta
ik
plotseling in een heel andere sfeer. Niet meer in een zomers
zonnebloemenlandschap,
maar in een ruimte waar alles verstilling ademt. Alles verwijst naar
God. De
hoge pilaren, de schilderingen, de gewijde sfeer. Maakt me dat
plotseling tot
een gewijd en goed iemand, nee, maar de ruimte werkt op me in, doet me
open
gaan voor God. Alles spreekt in die kerk van God en daarom word ik
aangesproken.
De hele kerk roept me aan om een relatie met God aan te gaan. Neemt me
daar
naartoe mee. De
hogepriester die voor God verschijnt heeft prachtige kleren aan,
gemaakt van
schitterende materialen: gouddraad, blauwpurperen, roodpurperen en
karmozijnrode wol, fijnlinnen garen, getwijnd linnen garen. Uitvoerig
wordt dat
beschreven in heel precieze voorschriften. En je denkt: wat doet het er
toe. Het
maakt echt niet uit of er al of niet belletjes klinken als de priester
het
heiligdom binnengaat. G Ach,
hoe maakt het uit hoe zo’n er uit ziet. Nou, dan laat ik u een plaatje
zien van
hoe een hogepriester er ook uit kan zien.
Dit is een
Wie
wil je zijn? Wat voor mens wil je zijn? Wie wil je worden? God vraagt
een mens
om zich prachtig te kleden, om zo ook van binnen prachtig te worden. In
de bijbel
staat niet alleen het stuk over de hogepriester die prachtige kleren
aan moet hebben
er staat ook dat God ieder mens bekleedt. Hij bekleedt een mens met
gerechtigheid,
hij bekleedt een mens met heil. Iemand die ik zeer goed ken kwam 20
jaar
geleden in de winkel van de modeontwerpers Victor en Rolf op het Rokin
en
Victor kwam op haar af – het kan ook Rolf zijn geweest – nam haar van
top tot
teen op en zei: ‘Ach, mevrouw wat zou ik u eens helemaal willen
kleden’. Zo als
die modeontwerper is God. Hij komt op de mens af en zegt: ‘wat zou ik
jou eens
willen kleden. Wat zou ik jou graag het kleed van de gerechtigheid en
van de
liefde, van het heil en van mijn kracht willen aantrekken. Een
kledingstuk dat
je aantrekt en in het begin zit het nog wat onwennig, maar na een
tijdje wordt
het je lievelingskledingstuk. Johannes
draagt een kameelharen mantel. Johannes is de kluizenaar, hij is de man
van de
woestijn en met zijn mantel van kameelhaar zegt Johannes: net als een
kameel
hoor ik bij de woestijn, dat is mijn woonplaats, dat is mijn
natuurlijke
omgeving. Johannes doopt Jezus en meteen als Jezus gedoopt is voert
Gods geest
hem naar de woestijn en daar in de woestijn moet Jezus een strijd
voeren om wie
hij eigenlijk is. Hij is gedoopt, maar wat betekent dat. Wie is hij
dan? De
andere evangeliën vertellen precies hoe Satan Jezus verleidt. De Satan
biedt
hem daar allerlei vormen van macht aan, als hij maar voor de Satan wil
buigen.
Bij Marcus hoor je niets over de inhoud van de verzoekingen, maar wordt
er wel
een omgeving van Jezus geschetst. Jezus
leefde er te midden van de wilde dieren. Dieren die hem bedreigd zullen
hebben,
maar ook dieren die een spiegel voor hem zijn geweest: wil ik zo
worden, zo als
deze wilde dieren. Ik woon temidden van hen, ik leef temidden van hen,
maar wil
ik ook zo worden. Wil ik een wilde stier zijn of een hyena of wat er
nog meer
leeft aan roofzuchtigs in de woestijn. Of spiegel ik mij aan de
engelen.
Hemelse wezens, die hier een mens in nood verzorgen? Jezus komt in heel
zijn
leven niet van die tweestrijd af.
In de
hof van Gethsémané, als hij aarzelt of hij de weg naar het kruis wel
tot het
einde toe moet gaan. En ik denk dat hij ook aan het kruis niet zonder
aanvechting is geweest. De woorden van psalm 22 gaan dan door hem heen.
Het is
de psalm waarin het gaat over een mens die zich door iedereen in de
steek
gelaten voelt, zelfs door God. ‘Er is niemand die mij helpt’ zo gaat de
psalm.
‘Een troep stieren staat om mij heen, roofzuchtige, brullende leeuwen
sperren
hun muil tegen mij open’. Jezus zie Voor
de kinderen vertelde ik over het meisje Eef, dat op het perron staat en
twee
verschillende stemmen hoort. Welke kant wil ik nou op? Wie wil ik nou
zijn? Bij
de doophemden die we met een groep mensen uit de gemeente gaan maken
gaat het om
die vraag. Wie ben ik, wie wil ik zijn als ik gedoopt ben. De
doophemden zijn hemden
van linnen die je zelf met symbolen van je geloof versiert. Ze
herinneren je
aan je doop, ze drukken uit wie je bent en wie je wilt zijn. Er is meer
te
vertellen over de doophemden en dat zal ik nu niet doen, er komt nog
een avond
over en over een aantal weken zullen we er hier ook nog op terug komen,
maar
één zaak van het doophemd wil ik vandaag benadrukken: het gaat daarbij
ook om
identiteit. Om wie ben ik en wie wil ik zijn? Waar wil ik mee bekleed
zijn? Wat
leg ik op mijn huid? Zo’n doophemd is natuurlijk maar een stukje, het
is allemaal
maar gefröbel. Ja. Maar ook in dat gefröbel gaat het om de strijd wie
ben ik en
wie wil ik zijn. Waar identificeer ik me mee. Wat wil ik laten zien in
ieder
geval aan mezelf, aan God. |