(G)een
plek |
|
Naar Homepage Naar Weblog Naar Preekarchief |
Nadenken over
identiteit gebeurt ook al eerder. Als de leerlingen van Jezus in een
Samaritaans dorp komen, merken ze dat de identiteit van deze
Samaritaanse
dorpelingen muurvast ligt. Zij zijn Samaritanen, ze hebben hun eigen
gewoontes,
ze hebben hun eigen heiligdom op de berg Gerizim, alles wat ze zijn
ontlenen ze
daaraan. En als de Samaritanen horen dat Jezus naar Jeruzalem willen
gaan,
willen ze hem niet ontvangen. Voor hen is de berg Gerizim de enige
waarlijke
heilige plek en dat doet hen de ogen sluiten voor de man van God die
voorbij
komt. De discipelen
zijn woedend en dat kan je je wel voorstellen. Ze voelen dat hun als
Jeruzalemgangers onrecht aangedaan wordt. Voor de leerlingen is
Jeruzalem een
belangrijke stad. Daar ontlenen zij hun identiteit aan. ‘Als je aan
Jeruzalem
kom, dan kom je aan mij’ of misschien zelfs: ‘dan kom je aan God’. Maar
Jezus
wil niets van hun woede en straf-dreigementen weten. Want Jezus is
zelf niet gekwetst. Hij gaat het conflict met de Samaritanen niet
aan.
Integendeel, zijn discipelen krijgen ervan langs. Jezus heeft niet
zoveel met
Jeruzalem. En een volgeling van Jezus vecht er niet over wat de beste
heilige
plaats is. Misschien kent u het verhaal dat Jezus een Samaritaanse
vrouw bij
een bron ontmoet en tegen haar zegt: het uur zal komen dat gij noch op
de berg
Gerizim, noch te Jeruzalem tot God zal bidden. En dan lijkt
het alsof tenminste één van de leerlingen hem begrepen heeft. 'Ik zal u
volgen
waar u ook naar toe gaat'. Het lijkt alsof hij het begrepen heeft: waar
Jezus
ook naar toe gaat, of het naar Jeruzalem is of naar de berg Gerizim of
misschien nog ergens anders naar toe, hij zal er naar toe gaan. Maar
ook hij
krijgt kritische woorden van Jezus. Ook hij heeft het niet begrepen.
Het zit
toch nog anders. Jezus zegt: 'ik ga nergens naar toe'. Ja, hij gaat
naar
Jeruzalem. Maar niet om daar thuis te komen, niet om daar een plek te
hebben
die van hem is. Zoals de vossen hun hol hebben en de vogels hun nest,
de joden
Jeruzalem en de Samaritanen Gerizim. Jezus heeft geen thuis, hij heeft
geen plek
om het hoofd neer te leggen. Wie met Jezus
op weg gaat heeft blijkbaar ook geen thuis. Geen heiligdom in Jeruzalem
of
Gerizim, geen heiligdom in Rome, in Mekka en zelfs niet in Hoofddorp.
Maar zegt
iemand tegen Jezus: dat is zo, maar laat me dan in ieder geval afscheid
nemen
van mijn huidige thuis, laat me afscheid nemen van mijn huisgenoten.
Maar Jezus
zegt: als je aan het ploegen bent, dan kan je niet achterom kijken.
Want bij
het ploegen moet je je concentreren op wat voor je ligt, alleen dan kan
je
rechte voren maken. Als je achterom kijkt ga je zwabberen. De woorden van
Jezus doen denken aan het verhaal over Elia en Elisa. Elisa is aan het
ploegen.
Met 12 span ossen, nou dan ben je geen keuterboer. Maar dat getal is
natuurlijk
ook een symbolisch getal. 12 span ossen voor de 12 stammen van Israël,
die
Elisa zal leiden. Dan komt Elia langs en krijgt de profetenmantel van
Elia
toegeworpen. Elisa jij moet profeet worden, zegt Elia daarmee. Het is
een
roepingsverhaal. En Elisa wil dat. Maar hij wil ook afscheid nemen van
zijn
vader en zijn moeder. ‘Ik wil eerst mijn vader en mijn moeder kussen’
zegt hij.
En Elia zegt: het is jouw leven, ik dwing je nergens toe. Dat is
precies wat
God altijd tegen ons zegt: het is jouw leven, ik dwing je nergens toe.
En dan doet
Elisa iets. Hij doet nog iets radicaler dan Elia voorstelt. Hij kust
inderdaad
zijn moeder en zijn vader niet. Hij slacht een span ossen, maakt hun
vlees
klaar en deelt dat uit aan het volk. Hij geeft het volk te eten. Zijn
moeder zal
hij niet meer kussen, maar met wat van zijn huis is: het span ossen,
het juk
maakt hij eten klaar. Wat hij heeft, zijn huis, zijn afkomst zet hij in
voor
het volk, dat ze eten. Zijn afkomst gebruikt hij voor zijn roeping. De woorden van
Jezus over geen afscheid nemen, je moeder niet kussen – en zelfs niet
je vader
begraven - zijn
hele harde woorden en,
ik zelf zou ze zo letterlijk niet opvolgen, maar ze maken wel iets
duidelijk.
Ze laten, zoals zo vaak bij extreme uitspraken van Jezus, een klik in
je hoofd omgaan. De vossen
hebben holen, zij horen bij de aarde en hebben hun burcht diep in
grond. De vogels
hebben nesten, zij horen bij de hemel en hebben hun nesten hoog in de
lucht,
maar de zoon des mensen heeft geen plek om het hoofd neer te leggen. De
mens is
een tussenwezen, hij is niet thuis op de aarde, dat is met alle goeds
en alle
vertrouwdheid toch een vreemde omgeving voor ons. En in de hemel wonen
wij
niet. We zijn principieel thuisloos. Dat is niet
een ideaal. Zo van: ach, wij binden ons nergens aan, we zijn zwervers.
Ik hoor
lekker nergens thuis. De Engelse filosoof Roger Scruton verwijt aan de
mensen
die in het in Engeland en in Europa voor het zeggen hebben, dat ze
leiden aan
oikofobie. Een woord dat hij zelf verzonnen heeft en dat zoiets
betekent als:
een ziekelijke angst om ergens thuis te zijn en vooral ook: een afschuw
van je
eigen huis. In Nederland heeft de politicus Thierry Baudet dat
overgenomen. En
ik moet u zeggen: daar zit wat in. In zoverre: thuisloosheid is niet
een
ideaal. Zo van: de hele wereld is mijn huis. Thuisloosheid is een pijn.
Je kan
als mens zo verlangen naar een huis. En je moet de huizen die je hebt
koesteren:
het huis waarin u woont, de kerk waarin u kerkt, het land waarin u
woont. Zeker
als uw huis u goed doet. Als u daar veiligheid en geborgenheid ervaart.
Als uw
huis u liefde geeft. Als ons land ons rechtvaardigheid en recht geeft.
Dat zijn
kostbare zaken, in eeuwen gegroeid en hard voor gevochten, die je niet
met een kan afwijzen 'omdat de hele wereld je huis is'. En
tegelijkertijd ben je hier ook niet
thuis.
Omdat de stem van God je ook nog ergens anders naar toe wil brengen.
Omdat God
iets beters voor ons heeft. Het is niet je
afkomst die je draagt en die jouw leven vorm geeft. Het is niet het
heiligdom
waarmee je je identificeren kan en het doel van je levensweg bepaalt.
Maar
veelmeer gaat het om jou, als een mens zelf. Het geloof speelt zich af
op jouw
lichaam. Jij staat daar als kleine kwetsbare mens en jij alleen moet je
geloof
dragen, niet je voorgeslacht, niet de kerk. Jij staat daar als groot
mens, om de
geest en waarheid in jou gaat het, het gaat God om jou. En daarom kan
Jezus ook
spreken over de tempel van zijn lichaam. Niet de tempel in Jeruzalem,
maar zijn
lichaam is een tempel. Hij zelf is een reizend heiligdom, zo’n tentje
als waar
Israel ooit mee door de woestijn trok. Het gaat om
jou als mens in het geloof. Om jouw wending naar Gods koninkrijk, om
jouw groei
in het geloof. Het betekent dat alles wat wij hebben aan kerken, aan
‘heilige
plaatsen’ in dienst staat van de vorming van het geloof van mensen.
Niet
andersom, wij staan niet in dienst van het heiligdom. Ergens is dat
heel
makkelijk. Ik offer mijn leven op voor het heiligdom. Ik geef al mijn
krachten
aan Mekka, aan de Notre Dame, aan de Marktpleinkerk, aan de Lichtkring.
Nee,
dat is te makkelijk. Dan hang je jezelf en je eigen identiteit te
makkelijk op
aan iets dat buiten je is en dan ook buiten je blijft. Nee, al die
plekken zijn
er om jou te vormen. Om jou te doen groeien in geloof. En jouw deelname
aan
activiteiten hebben dat als doel. Het gaat om
jou als mens in het geloof. En daarmee bedoel ik niet nog eens de
zoveelste ophemeling
van ons eigen ik. Nee, het gaat om de verandering van ons ik, onze
ontlediging,
ons deelkrijgen van ons ik aan Christus. Het gaat om de verandering van
ons ik
door het contact met Christus. Het
gaat
niet om binnen ons zelf te blijven, maar ons vol te drinken met de
moedermelk
die Christus ons geeft. Als wij
Avondmaal vieren dan hebben wij deel aan het lichaam van Christus. Niet
een
centraal heiligdom, in Rome of Geneve, Utrecht of Jeruzalem bepaalt ons
geloof,
maar het lichaam van deze mens. In zijn lichaam vinden wij de basis van
ons
geloof, op hem rust het bouwwerk van de kerk en hij wordt daarom ook de
Hoeksteen genoemd. Omdat ons geloof in Hem rust. Hij is onze bron. Aan zijn
kwetsbare en gekwetste lichaam hebben wij deel. Aan het geloof dat zijn
lichaam
droeg. Aan de geest en waarheid die hij belichaamde, kwetsbare mens,
zoon van
God. Hij is ons waarlijke heiligdom. In hem is onze bron, in zijn
leven, in
zijn dood, in zijn opstanding, opdat wij mensen worden met Gods
heiligdom in
ons. Amen. |