Levend voor God en levend voor ons
Naar Homepage

Naar Preekarchief


Was alles maar als vroeger.
rouw
Was alles maar als de tijd dat hij nog leefde. Dat wij samen waren en er op uit gingen. 
Dat ik de dingen van de dag met mijn man kon doorspreken. Dat ik mijn hart kon luchten en dat hij dan zei “ach, maak je niet zo druk”. Dat de kleinkinderen bij hem schoot sprongen of trots hun rapport lieten zien.

Was alles maar als vroeger.

Was alles maar als de tijd dat God over mij waakte.  Dat ik het idee had: hij verlicht mijn leven. Ik voel hem, hij is bij mij. Hij is de wind in mijn zeilen, het duwtje in mijn rug. Toen ik dacht: ik ga goed. Want het ging goed.

Als iemand waar je van hield sterft, dan neem je afscheid van een mens waar je veel van hield. Maar het is ook een afscheid van een deel van je eigen leven. Het is ook een afscheid van een stuk van de mens die je zelf was.

Vroeger was je de vrouw van hem en hij was jouw man. En dat ben je nu niet meer. Niet meer voor de mensen om je heen en ook niet meer voor jezelf. Je moet opnieuw uitvinden wie je bent. Wat je doet, hoe je jezelf presenteert. Of je de contacten met zijn vrienden voortzet. Of het lukt om de gezamenlijke vrienden te houden. En of je dat zelf wil.

Was alles maar als vroeger.

Misschien pak je jezelf bij de lurven. Kom op, meid, niet zeuren, je schouders er onder, je leeft in het nu. Je man is gestorven, jij moet verder.

Maar ook dat is het niet. Dat is te krampachtig. Want je leeft helemaal niet alleen in het nu. Je leeft ook met de man van wie je hield. Hij is er in je gedachten. Zijn foto staat in de kamer. Je ziet hem terug in je kinderen en in je kleinkinderen.

Jezus loopt in de richting van de stad Naïn. Op het moment dat hij de poort nadert, komt er een begrafenisstoet naar buiten. Een jongen is gestorven, een zoon van een weduwe.
Hij was haar enige kind. Hij zal er niet voor kunnen zorgen dat zij straks te eten heeft. Hij zal niet de naam van haar man en zijn familie voortzetten. Jezus ziet het, en als hij de vrouw ziet en haar verdriet, grijpt hem dat aan, hij wordt ontferming bewogen. En hij geeft aan haar haar zoon terug.

Hoe zou die vrouw voortaan naar haar zoon kijken. Hoe zou ze naar hem kijken als hij aan tafel zit te eten. Als ze hem ziet slapen of ontdekt dat een meisje naar hem kijkt. Ergens heel onwerkelijk denk je. Hij is haar zoon, overduidelijk, - heel veel anders dan vroeger zal hij niet zijn - en toch is hij een ander. Hij is een mens die voor altijd door Jezus gestempeld is. Hij is een mens die uit de dood is teruggebracht. Voor altijd een ander.
En zij zelf. Wie is zij zelf. Nog altijd weduwe, ja dat wel. Maar voortaan is ze ook een vrouw die ontrukt is aan de dood. Die haar leven terug heeft, ja, wier leven door de glans van God beschenen wordt: voor altijd is zij de vrouw aan wie een wonder is gebeurd. Voor altijd verrijkt met een met leven gezegend kind.

Als uw geliefde gestorven is, dan is die en blijft die ook aanwezig in uw leven. Hij is er. Hij vormt voor altijd een deel van je leven. Hij is bij je in de vorm van verdriet over hem en dat verdriet zal er altijd zijn. Dat verdriet verliest misschien zijn heftigste steken, zijn meest scherpe kanten. Het komt wat meer op afstand, en na een tijd is de pijn  er niet meer voortdurend. Maar het verdriet zal altijd bij je zijn, het gemis blijft. Want je hebt je leven met hem gedeeld en dat gaat niet echt over. Hij is deel van je, zoals een kind deel is van zijn moeder

Maar niet alleen als een verdriet in je hart, is hij deel van jou. Hij of zij is er ook als een goede herinnering. Alle dingen die je samen deed, de herinnering daaraan is niet alleen verdriet. Het is ook kostbaar. Het is ook prachtig. Het roept ook een meisjesachtige glans in je ogen op, als je daarover vertelt (aan je kinderen). Weet je nog. Dat we in die oude eend op vakantie gingen. Heb ik jullie ooit verteld over hoe hij probeerde mij het hof te maken. En wat deed hij dat lief onhandig.

Kunt u nog verder kijken.

Kunt u uzelf zien, niet alleen zien als een mens die leeft met zulke goede en prachtige herinneringen, maar ook als iemand die leeft als de weduwe uit het bijbelverhaal. Zij leefde verder als een door God gezegende vrouw. Omdat het kostbaarste wat ze bezat, bij haar was als een levende lichtglans van God. Een teken van opstanding uit de dood, dat haar eigen leven omstraalt.

Kunnen we zo leven met onze geliefden. Die hoe dood ze ook zijn - en ze zijn bitter dood - leven, omdat ze leven bij God. Bij God zijn ze levenden. Bij hem zijn ze, anders dan ze waren, misschien ook wel gezuiverd, ontdaan van al het moeilijke, maar ze zijn er als levenden voor zijn aangezicht.

En als ze levend voor God zijn, waarom zijn ze dan niet levend voor ons. Ja, niet dicht bij ons, niet om aan te raken, maar wel om mee te leven.

Onze gestorven geliefden leven dicht bij God. Ze staan in zijn licht. Door hen omstraalt het licht van God ook ons leven. Omdat we leven met hen, denken met hen, kracht ontvangen door hen, geïnspireerd worden door hen. De glans van Gods licht en Gods opstanding is zo bij ons.

Zo leven wij als door God gezegende mensen.

22 november 2009
Lezingen: Job 29:2-8 en Lukas 7:11-17