Zelfverlies
en zelfverloochening |
|
Naar
Homepage Naar Preekarchief Naar Weblog |
In een
familiestamboom kwam ik een verre tante tegen die
acht kinderen had gekregen en maar één van hen had de eerste
levensjaren
overleefd en was volwassen geworden. Lijden door ziekte, door rouw,
door armoede
hoorde bij het leven. Er was verdriet, er was heel veel verdriet, maar
het
jonge sterven was onvermijdelijk en het werd geaccepteerd. Daar was
niks moois
aan: je had eenvoudig geen keus. In Nederland
zie je praktijk opkomen om smartegeld te
vragen. Als jou iets overkomen is, dan wil je daar compensatie voor.
Het
vreemde van het smartegeld is dat het steeds hoger wordt. Eerst was het
een
vergoeding voor de onkosten die je had door wat je overkomen was.
Tegenwoordig
is het vaak ook een soort straf voor de nalatige fabrikant, het
slordige ziekenhuis
of de te laag gestrafe overvaller: “laat het hem ook maar in zijn
portemonnee
merken”. Maar de bedragen blijven maar rijzen. Het is alsof we door het
smartegeld iets terug willen krijgen wat niet terug te krijgen is: je
gezondheid, het levensgeluk dat je verloor. Maar dat krijg je nu juist
niet
terug. Je krijgt een mooie zak geld, heel aangenaam, maar je krijgt er
je geluk
niet mee terug. En de bedragen van smartegeld stijgen in Amerika naar
de
miljoenen en zelfs de miljarden. Het werkt daar ontwrichtend op de
ziekenhuizen
en houdt een regeling voor goede en relatief gezondheidszorg voor
iedereen
tegen. In deze tijd is het in ons land mogelijk om heel veel lijden te vermijden. We leven langer, kinderen zijn gezonder, er is minder armoede. We doen er ook veel aan: we hebben een echt goede gezondheidszorg. Maar soms lukt het niet, blijf je ziek, blijf je gehandicapt. Dat is hard. Waarom ik wel en zij niet. Het roept ook woede op, op God, op de dokter, op jonge gelukkige mensen. Allemaal heel invoelbaar. Maar soms heb ik het idee, dat er daarbij ook een gevoel komt van: ik heb recht op een gezond leven. Gezondheid niet iets wat je overkomt, zoals ziekte je overkomt, gezondheid niet iets wat je gegeven wordt maar als een recht. Dat nagestreefd moet worden, dat afdwingbaar is. En als jou iets overkomen is, dan ga je niet alleen naar de dokter maar je gaat - in gedachte of in het echt ook naar de advocaat: om het onrecht dat je aangedaan is te laten compenseren. Een gehandicapte vrouw vertelt: “Natuurlijk had ik liever goed kunnen lopen. En ik ben heel lang heel opstandig geweest. Maar ik ben pas gelukkiger geworden toen ik mijn handicap wat meer aanvaard had. Toen ik dacht: het is rot, maar zo is mijn leven. Mijn woede op de wereld werd minder, er kwam ruimte in mijn hoofd en in mijn hart voor nieuwe dingen. Ik ben opgebloeid.” Hebben we zoveel moeite met het lijden dat ons overkomt, helemaal onwennig staan we tegenover mensen die vrijwillig lijden op zich nemen. Tot voor dertig jaar geleden was het in Nederland geaccepteerd dat iemand non of monnik werd. Zo iemand ontzegde zich bepaalde zaken: een gezinsleven, rijkdom, sexualiteit en in plaats daarvan gaf hij les of werkte hij of zij in de verpleging. In de protestantse kerken had je de diaconessen. Deze mensen gaven wat, ze brachten een offer, ze ontzegden zich een deel van hun levensvreugde om anderen bij te kunnen staan. Dat werd in die jaren ook geaccepteerd. In een omgeving waarbij lijden heel gewoon was, werd het ook geaccepteerd als mensen dat vrijwillig op zich namen. Tegenwoordig staan we heel wat onwenniger tegenover het zelfgekozen lijden. We willen het niet meer. Niet meer voor onszelf en niet voor onze anderen. En als je dan hoort in het evangelie over zelfverloochening dan denk je niet aan iets moois, maar aan iets waar je weinig mee te maken wil hebben. Of je denkt aan die vrouw die de mishandeling door haar man jarenlang voor lief nam en zichzelf voorhield - en het misschien ook voorgehouden kreeg - dat dat een offer was dat ze moest brengen. Zelfverloochening is voor ons een onwennig en ook hard woord. En dat kan ik me zo goed voorstellen. De meesten van ons er al zo ontzettend veel moeite mee hebben om gehoord te worden, om staande te blijven om iemand te worden. We willen zo ontzettend graag iemand zijn, we willen onszelf zijn. We willen ontdekken wie we zijn en we willen ontplooien wie we zijn. Het komt zo ontzettend tegemoet aan ons verlangen naar gezien te worden, naar gehoord te worden, ik zoals ik ben, wij zoals we zijn. Het komt zo ontzettend tegemoet aan ons verlangen naar geluk. We willen gelukkig worden dondert niet hoe. Heb ik daar niet zo langzamerhand recht op, op een beetje rust en een beetje geluk. Maar het woord van Jezus snijdt daar doorheen. Het evangelie doet hier pijn. Het doet echt pijn, dat vlak je niet weg, dat is echt zo. Al die dingen die we doen om gehoord en gezien te worden, om gelukkig te worden, om te groeien of ik weet niet wat die moet je ook vooral doen. En er zijn momenten in je leven dat je meer dan iets dat nodig hebt. Nu ben ik aan de beurt. Maar het evangelie is een stem daar doorheen. Het evangelie weet ook nog van iets anders. Van een weg gaan waarop ook zelfverlies voorkomt. Voor een keuze waarin ook opoffering voorkomt. Petrus wil
niet dat Jezus lijdt. Als Jezus zijn lijden
ter sprake brengt, pakt hij hem beet. Dat beetpakken van Petrus dat
vind ik zo
veel zeggend. Het is een gebaar van: hier, blijf bij mij. Het is een
gebaar van
macht willen uitoefenen en van controle. Maar jezelf verloochenen is nu
juist
voor een deel die controle uit handen geven. Het is voor een deel nu
juist het
pad verlaten waarin jezelf zoals je bent in het middelpunt staat. Het
is een
andere weg opgaan en daarin veranderd worden. Wij zeggen wel tegen elkaar. God aanvaard ons wie we ook zijn. En wat we ook zijn we mogen met ons hele hebben en houden naar God toe komen en hij zal ons vrijspreken. Maar er zit bij God ook een kant van niet-aanvaarden. Van nog anders willen, van een mens uitdagen en oproepen zijn weg te gaan en te aanvaarden dat daarop ook onaangename dingen voorkomen. Op de weg van Christus zelf is dat voorgekomen. Jezus reageert bijzonder fel op de woorden van Petrus: ga weg, achter mij vandaan, Satan. Jezus reageert misschien wel zo fel omdat de woorden van Petrus hem ergens raken. Het zijn niet zomaar domme woorden, het is een echte verzoeking. Petrus spreekt over God, zoals we meestal over God spreken. Dat hij het goede wil voor zijn mensen. Dat hij hun vrijheid en hun geluk op het oog heeft. Dat hij uitziet naar het goede leven. Zo spreken we over God, want zo kennen we hem. En zo spreekt Petrus hier ook over God. Maar God wil dat Jezus te Jeruzalem sterft. Het is zijn wil dat hij sterft, dat hij ingaat tot in de dood, om ook daar het evangelie te verkondigen. God geeft Jezus niet een recht op gezondheid en geluk, maar hij breekt hem af. En pas zo staat hij naast mensen die al veel langer lijden, afgebroken zijn, dood zijn. God is hier anders dan wij hem kennen. En hier is zo, op die gewone manier, over God spreken een verzoeking. Is zo spreken juist een manier om niet zijn weg te gaan. In ons leven is er geen moeten van naar het kruis gaan. De weg van Christus is de weg van Christus, dat is iets tussen God en Jezus en dat is niet van ons. Maar dat wil niet zeggen dat het volgen van Jezus' pijnloos en moeiteloos is. Het is een roep op een onbekende weg. Het is een roep waarbij je ook losgemaakt wordt uit de mens die je was. Een teken daarvan is het avondmaal. Het is het teken van de zelfverloochening van Christus. De scherpte van de pijn zie je in brood en wijn. Zo word je mens van God en sta je op met Christus. Amen. Mattheus
16:21-27 Heerenveen Noord Avondmaal 17 november
2002 |