Naar
Homepage
Naar
Weblog
Naar Archief
Naar
Preekarchief |
De
schuldbelijdenis van de Protestantse Kerk tegenover de Joodse
gemeenschap heeft
veel reacties los gemaakt. Zowel vooraf als achteraf waren er felle
reacties
van mensen die zich verbonden voelen met het kerkelijke verzet. Door
schuld te
belijden zou het grote kerkelijke verzet gebagatelliseerd zijn. In dit
artikel
kijk ik – kort en volstrekt onvolledig -
naar enkele optredens van de leidingen van de
Protestantse kerken in het
begin van de oorlog en ik vraag me af hoe dit te wegen is en of dit te
wegen
is. Tenslotte vraag ik me af of je schuld kan belijden voor wat een
vorige
generatie deed of naliet.
Wie het handelen van de leidingen van de
Protestantse kerken in de oorlog bekijkt ziet een afwisseling van grote
persoonlijke moed, helderheid, terugschrikken, naïviteit en zeker in de
eerste
jaren een gebrek aan daadwerkelijke leiding geven. Al het allereerste
verzetsoptreden van de kerken laat dat zien.
Op 30 september 1940 publiceert de bezettingsmacht een verordening
waarin het verboden wordt om joodse ambtenaren te
benoemen of te bevorderen. Door een zestal Protestantse kerken wordt op
24
oktober 1940 een rekwest naar Seyss-Inquart gestuurd, waarin protest
wordt
aangetekend. De kerken geven drie redenen waarom ze protesteren. Ze
achten het
besluit in strijd met de christelijke barmhartigheid, de maatregel
treft leden
de christelijke kerken en het raakt de kerken zelf omdat ‘het hier
betreft het
volk, waaruit de Zaligmaker der wereld is geboren en dat het voorwerp
is van de
voorbede der Christenheid, opdat het zijn Heer en Koning leere
erkennen’.
Hoewel dat laatste zinsdeel mij niet
helemaal lekker zit – Joden moeten vooral bekeerd worden – zijn het
toch duidelijke
en moedige woorden. Maar er zijn wel degelijk kanttekeningen bij te
maken. De
eerste is dat de kanselboodschap die op zondag 27 oktober in de kerken
moest
worden voorgelezen, al weer een stuk zwakker was. De nadrukkelijke
vermelding
dat Jezus een Jood is ontbreekt. De kanselboodschap wordt ook niet in
de
Gereformeerde Kerken voorgelezen, door obstructie van de voorzitter van
de
Gereformeerde Synode. De beide Lutherse kerken ondertekenen deze oproep
zelfs
in het geheel niet. Toen in daar in de Evangelisch-Lutherse kerk
protest tegen
rees verklaarde het bestuur dat ze weinig succes verwachtte van zo’n
protest en
dat ‘de maatregelen in kwestie slechts gericht waren tegen joodse
ambtenaren’.
Jan
Koopmans
Maar
wat nog het meeste steekt is dat er niet opgeroepen wordt tot een
handeling.
Juist in deze dagen wordt aan ambtenaren en later ook aan andere
werknemers
gevraag om de zgn. Ariërverklaring te ondertekenen. Die wordt niet
genoemd in
dit stuk, noch is er een oproep om deze verklaring niet te
ondertekenen. Dat is
niet alleen een oordeel achteraf. De studiesecretaris van de NCSV, Jan
Koopmans
(1905-1945), op dat moment al betrokken bij de
predikantenverzetsbeweging de Luntersche
Kring, schrijft in zijn brochure ‘Bijna te laat’ van november 1940, dat
hij
wenste dat de kerken ‘niet zoo ontzettend correct waren gebleven, dat
wil
zeggen correct naar wereldsche maatstaven’. De kerken hebben een
rekwest aan
Seyss-Inquart gestuurd, maar wat heeft een individueel kerklid daar
aan? Moet
hij nu tekenen of niet? ‘Het gaat om de practijk! Help mij, Kerk van
Nederland!’
Patroon
Het
is het patroon in de eerste jaren van de oorlog: moedige acties van de
kerkleiding, maar de praktische follow up is zwak. Het bezoek van de
kerken aan
Seyss-Inquart op 17 februari 1942 is uiterst moedig. De kerken vragen
aan Seyss-Inquart
om ‘paal en perk’ te stellen aan de deportatie van de Joden naar Polen,
omdat
zij bericht hebben ontvangen ‘omtrent ontstellend hoge
sterftegevallen’. Maar na
afloop is er weinig communicatie naar de kerkleden. Pas twee maanden
later
worden de kerkenraden daarvan op de hoogte gebracht.
Men kan wijzen op het voortreffelijke Hervormde
herderlijke schrijven van oktober 1943 waarin krachtig stelling genomen
wordt
tegen het nationaal-socialisme, tegen een bloed en bodem-leer en tegen
antisemitisme. Met, na drie-en-een-half jaar oorlog, toch ook een
praktische
maatregel: aanhangers van het nationaal-socialisme dienen van het
Avondmaal
geweerd te worden. Maar daar staat een eerste Hervormd herderlijk
schrijven uit
september 1941 tegenover waarin uitgebreid gewezen wordt op de
vijandschap van
het Joodse volk tegenover Christus. Citaat: ‘Een Jood is een mens uit
Israël
die Jezus Christus verwerpt. Daarin zijn zij ons een teken van de
menselijke
vijandschap tegen het Evangelie’. Dat is niet het ‘Wort der Stunde’ dat
in
september 1941 over Joden gezegd moet worden. Geen
woord over de vervolgingen die op dat
moment plaats hebben. En geen oproep tot handelen.
Kleijs
Kroon
Moed,
aarzeling en soms ronduit koude botheid wisselen elkaar af. Een
redelijke
weging van de houding van de kerkleiding is moeilijk te geven. Dat
roept de
vraag op: moeten wij wel wegen? In een artikel dat Kleijs Kroon
(1904-1983) in
het nummer van In de Waagschaal van 12 januari 1946 schrijft over ‘De
houding
van de kerk in en na de oorlog’ verwerpt hij dat. Hij schrijft daar:
‘wij mogen
niet doen, alsof het spreken der Kerk het zwijgen der Kerk, of het
goede
spreken der Kerk het slechte spreken der Kerk zou opheffen. Wij mogen
niet doen
alsof, wanneer verschillende dingen boven verwachting goed zijn
afgelopen,
daarmee onze verkeerde handelingen zouden zijn goed geworden. Alsof de
schuld
der Kerk door haar gehoorzaamheid en de lafheid der Kerk door haar
dapperheid zou
zijn weggenomen.’
Met Kleijs Kroon zou je kunnen zeggen: het
gaat er niet om, om nu een afgewogen oordeel over de houding van kerk,
kerkleden en kerkbestuur te vellen. Veel belangrijker is het om vast te
stellen
dat er een schuld is: te laat, te weinig, te weinig concreet, niet
moedig
genoeg. En die schuld kan niet worden weggestreept door te wijzen op
het vele
goede dat kerkleidingen, predikanten en kerkleden – tot het offer van
hun leven
aan toe – hebben gedaan.
Martin
Niemöller
Martin
Niemöller (1892-1984) zat in de jaren vlak na de oorlog op dezelfde
lijn.
Niemöller, kwam uit het Duits-nationale kamp maar had zich steeds
feller tegen
Hitler gekeerd. In de jaren na de oorlog preekte hij in gewone dorpen
in
Duitsland. Hij sprak daar nooit over zijn ervaringen in het
concentratiekamp
(1938-1945), maar wel over zijn eigen schuld. ‘Wat heb ik eigenlijk
gedaan toen
in 1935 de eerste maatregelen tegen de Joden kwamen, of al eerder tegen
de
communisten?’. En hij kon zeggen dat hij niet het goede had gedaan. Hij
maakte op
deze manier ruimte voor zijn hoorders om na te denken over hun schuld.
‘Ik ben
het geweest’ zei hij. ‘En als Jezus mij straks vraagt: ‘waar was je, toen dit alles
aan de minste van
mijn mensen werd gedaan, dan zou ik volledig verstommen’. Ook bij hem
is er
geen weging van verzetsdaden alleen een concentratie op de eigen
schuld.
Schuld
Maar
kunnen wij, die de Tweede Wereldoorlog niet als volwassenen hebben
meegemaakt
en dat zijn de meeste van ons – dan wel een schuldbelijdenis
uitspreken? Wij
staan daar toch anders in dan Niemöller en Kroon. Ik denk dat dat kan
en nodig
is.
Als je geboren wordt, dan kom je niet
blanco ter wereld. Je komt in een omgeving terecht die jou vormt en van
alles
mee geeft. Jouw leven staat niet aan het begin, maar staat in een lange
keten
van geslachten. En zelfs al ben je in, laten we zeggen, Iran geboren in
een
moslim-gezin, zodra je in Nederland lid wordt van de Protestantse Kerk
heb je
met de historische en sociale constellatie van die kerk te maken. Dat
betekent
dat je je ook moet verhouden tot de moeilijke en zondenrijke delen van
je
erfenis. Dat doe je door dat zondenrijke deel op je schouders te nemen
en te
dragen als je eigen last. Het is je eigen last. Het is belangrijk dat
de kerk
die last op zich genomen heeft en uitgesproken heeft: dat ‘het de kerkelijke instanties
veelal aan moed ontbroken heeft om
voor de Joodse inwoners van ons land positie te kiezen’.
Minstens zo belangrijk is
het dat wij de zonden van het voorgeslacht niet blijven herhalen. De
verklaring
stelt dat ‘de kerk mede de voedingsbodem heeft bereid waarin het zaad
van
antisemitisme en haat kon groeien’.
Dat is goed gesproken, maar
hier heb ik toch ook wat zorgen. Het is ook wat algemeen gesproken. Er
wordt
hier niets aangewezen of benoemd. Wat heeft de kerk verkeerd gedaan in
woord en
daad? Wat moeten we niet herhalen en anders doen. De verklaring vraagt
om een
vervolg.
De schuldbelijdenis is min
of meer spontaan opgekomen en niet heel uitvoerig van te voren in de
kerk
besproken is. Dat is wellicht te rechtvaardigen, maar het maakt me ook
wat
ongerust. Is het geen zaad op de kerkelijke rots, dat snel opschiet,
maar niet
wortelt? De verklaring schreeuwt om een vervolg, om conferenties, om
blijvende
aandacht voor antisemitisme en voor een blijvende bezinning op de eigen
theologie. De Protestantse Kerk heeft een verantwoordelijke stap gezet.
Die
moet ze waarmaken!
Coen
Wessel
|