Het 'nieuwe wij' | |
Naar Archief Naar Homepage Naar Weblog Naar artikelen over Wilders |
Een zekere onduidelijkheid over het
‘wij’ van de samenleving hoort bij een vrije en
open
samenleving. Anders dan in een autoritaire samenleving is er geen
staatsmacht
die een bindende en eenduidige identiteit aan de samenleving
op kan leggen. Door discussie,
strijd en
coalitievorming moet de samenleving zelf vorm geven aan wat haar bindt.
Hofstede
de Groot kreeg geen poot aan de grond. In plaats van naar eenheid te
streven
gingen orthodox-hervormden, gereformeerden, katholieken en socialisten
over tot
eigen partijvorming en ontstaan de zuilen. Aan het
einde van de 19e eeuw werden er vanuit de liberale burgerij
initiatieven
ontwikkeld om dwars door de zuilen heen het gezamenlijke
‘wij’ te accentueren.
Men koos daarbij niet voor een overkoepelende ideologie of organisatie
maar
voor evenementen, waar iedereen aan mee kon doen. Koninginnedag werd
voortaan ingevoerd
en gevierd. In een stad als Leiden werd voortaan het Leidens Ontzet uit
1574
herdacht met volksfeesten en plechtigheden. In het onderwijs, in het
leger en
in de media werd grote moeite gedaan om een nationaal besef aan te
kweken, dat
regionale en levensbeschouwelijke verschillen moest overstijgen. In deze
jaren van verzuiling ontstaat er een dubbel ‘wij’:
een ‘wij’ van de zuil en een
‘wij’ van de nationale staat. De wetgeving in
Nederland was er op gericht het
dubbele ‘wij’ tot zijn recht te laten
komen: enerzijds een binding aan algemene, nationale wetten en waarden,
tegelijkertijd ruimte in onderwijs, godsdienst, pers en
verenigingsleven voor
de eigen overtuiging. Eind
jaren zestig omarmen de bovenlagen van de katholieke, gereformeerde en
socialistische zuilen nieuwe levensidealen. Een brede groep mensen uit
de
bovenste helft van de samenleving - journalisten, kunstenaars, leraren,
ambtenaren, beleidsmakers en progressieve predikanten -
oriënteert zich op een
lichtvoetige combinatie van waarden uit de Romantiek en de Verlichting.
Een
mens moet zich niet meer oriënteren op een leer van buiten,
maar op wat binnen
in hem zit. Hij of zij moet zich niet laten remmen door traditie,
gezag,
godsdienst of binding aan het vaderland. Een mens moet zijn leven
vormgeven
vanuit zijn eigen creativiteit. Wetten en zedelijkheidsregels zijn
vooral
belemmeringen Niet het vaderland is de horizon, maar de hele wereld.. Het dubbele
‘wij’ van het verzuilde Nederland verdween. Het
nationalisme verdween als
bindende factor en ook de zuilen verschrompelden. Niet alleen op het
‘wij’
hadden deze ontwikkelingen invloed, het had vooral ook invloed op het
‘ik’ van
de Nederlanders. Het zijn deze veranderingen in het
‘ik’ die een belangrijk
deel van onze huidige problemen uitmaken. In de
tijd van de verzuiling kwam de persoonlijkheidsvorming tot stand
doordat een
mens steeds weer gecorrigeerd en gevormd werd vanuit de beginselen van
de zuil.
In een voortdurende wisselwerking met zuilgenoten - in de kerk, op de
jongelingsvereniging, in de vakbond - werd je identiteit bevestigd en
versterkt.
De moeilijke kant daarvan was dat afwijkende denkbeelden en gedragingen
mondjesmaat getolereerd werden. De positieve kant was, dat er mensen
ontstonden
die wisten wie ze waren en waar ze voor stonden. Of op zijn minst
wisten ze
naar wie ze moesten luisteren. Deze
persoonlijkheidsvorming ontbreekt op dit moment. Wij moderne mensen
sturen onze
kinderen niet naar catechisatie, maar naar een toneelclubje. Een mens
is voor ons
een creatief wezen dat zijn eigen talenten moet ontwikkelen. Maar die
nieuwe mens valt tegen. De droom was dat het individu dat zich aan de
zuil
ontworsteld had een vrij en sterk mens zou zijn. Hij blijkt echter een
veel
zwakkere mens te zijn. Hij of zij is onmachtig tegen de indrukken,
meningen en
hypes die elke dag over hem uitgestort worden. Het eigen hart en het
eigen
gevoel blijkt niet zo’n sterk kompas te zijn. De individuele
mens wordt
makkelijk op sleeptouw genomen. De samenleving is daardoor gevoelig
voor hypes
en collectieve woedeuitbarstingen. De
nadruk op het eigen gevoel en het eigen beoordelingsvermogen heeft ook
een
verandering in moraal en spiritualiteit geleid. Traditioneel werden
woede,
trots en begeerte als ondeugden gezien en afgeremd. Maar door de nadruk
op de
eigen persoonlijkheid zijn dit geen ondeugden meer die van buiten tot
de orde
geroepen worden. Voortaan zijn ze hoogstpersoonlijke onderdelen van een
mens
die daarom de ruimte moeten krijgen. Zo heet begeerte voortaan het
ontdekken
van je authentieke verlangens. Trots wordt
het opbouwen van een image. Woede wordt het eerlijk
luchten van je hart.
En er is geen plaats voor spirituele kaders die verder reiken dan het
‘ik’: het
idee dat je leeft in een schepping van God die groter en
ondoorgrondelijker is
dan jouw leven of dat je staat in een lijn van geslachten. Mijn stelling is dat willen we tot
een verandering
van het ‘wij’ kunnen komen er eerst een verandering
van het ‘ik’ nodig is.
Daarbij wil ik niet terug naar een samenleving waarin de eigen
gevoelens en
gedachten van een mens geen ruimte krijgen. Voor zo’n
autoritaire samenleving ben
ik zelf ongeschikt en ik wens dat niemand toe. Ik wil dat de
concentratie op
het ‘ik’ verbonden wordt met morele en spirituele
gedachten en tradities. Zodat
het ‘ik’ niet meer overgelaten wordt aan zichzelf,
maar geholpen en gesterkt
wordt. Ik hoop op een wending in de cultuur waarbij het bon ton is om
de bloei
van jezelf te zoeken in een vruchtbare reflectie op de bronnen van
spiritualiteit en cultuur. We hebben behoefte aan mensen die zichzelf
toetsen
en laten bijschaven door morele en spirituele kaders.
Deze
morele en spirituele tradites komen niet aan de orde zonder dat je
contact
houdt met een gemeenschap, zoals een kerk, een moskee, een school of
een
vereniging. Zonder gemeenschap krijg je onvoldoende stimulansen, zie je
geen
levende praktijk voor je en zie je ook niet het plezier en de vruchten
van een
ander leven. Het ‘nieuwe ik’ waar ik voor pleit kan
niet zonder een aansluiting
bij allerlei vormen van gemeenschap. Maar is
er in de samenleving wel ruimte voor zo’n verandering? De
Franse politicoloog
Claude Lefort heeft gesteld dat in een democratie de macht niet in
handen van
één institutie of één groep
moet zijn. In een waarlijke democratie is er een
voortdurend geïnstitutionaliseerd machtsconflict tussen
verschillende groepen
en instituties. Denkend aan de tempel in Jeruzalem stelt hij dat de
plaats van
de macht een lege plaats moet zijn. In het openingsartikel van deze
serie over
het ‘nieuwe wij’ sluit de socioloog El Hadioui bij
deze gedachten aan. Hij
pleit voor een samenleving waarin ruimte is voor alle mensen om bij te
dragen
aan samenleving aan cultuur. Hij wil dat mensen uit verschillende
richtingen
‘samen op zoek gaan naar datgene wat goed is voor iedereen,
om uiteindelijk het
beste, het zuivere, het excellente voor alle mensen te
bewerkstelligen’. Die
openheid ontbreekt op dit moment in Nederland en daardoor is er geen
sprake van
een gezamenlijk zoeken of strijden. Er is één
mensbeeld al veertig jaar
overheersend onder beleidsmakers en opinieleiders: een mens die zijn
kaarten
zet op zijn eigen overtuiging en gevoel en de wereld naar het beeld van
zijn
hart hoopt te herscheppen. Hun ideeën over het onderwijs, de
zorg, het
strafrecht en de internationale politiek zetten zij door. Zij zien
anderen niet
staan. Voor hen zijn mensen die vast houden aan traditie, Godsgeloof of
natie
dom en bekrompen. Zij worden
niet erkend
als medezoekers en mededingers naar waarheid en excellentie, maar al
bij
voorbaat verdacht gemaakt en weggezet als kleinburgers,
achtergeblevenen en
onderdrukkers. En dus is er nauwelijks ruimte voor anderen. Niet voor
orthodoxe
christenen en orthodoxe moslims, maar ook voor mensen die niet zo
internationaal georiënteerd zijn. Voor wie Nederland een
nationaal huis is: een
overzichtelijke en beschermende gemeenschap met duidelijke regels.
Geert
Wilders en Jan Marijnissen verwoorden hun stem. In een
democratische samenleving zou de vraag naar het
‘wij’ een vraag moeten zijn die
open ligt. Ik hoop op een samenleving waarin er van vele kanten een
inbreng is
in cultuur en bestuur. Om die te bereiken zal er eerst een
herbezinningproces
op gang moeten komen binnen een brede groep bestuurders,
intellectuelen,
leraren en journalisten. Er moet daar een nieuw
‘ik’ komen, sterker verbonden
met traditie en wat mij betreft ook Godsgeloof. En opener naar anderen. Coen
Wessel |