Oorzaken
van de opkomst van Geert Wilders (3): |
|
Naar
Homepage Oorzaken van de opkomst van Geert Wilders (1) Oorzaken van de opkomst van Geert Wilders (2): de bohemien Naar Archief Naar overige artikelen over Wilders |
Voor de
‘Wilders-kiezers’ daarentegen liggen internationale
zaken ver van hun bed. De
‘Wilders-kiezers’ hechten aan de nationale staat.
Niet alleen als een formeel
instituut, maar vooral als een warm thuis: een overzichtelijke en
beschermende
gemeenschap. Ze bezitten ook niet de intellectuele en sociale
gereedschappen
(talenkennis, inzicht in internationale verhoudingen, sterk vermogen
tot reflectie
op het eigen gedrag) om een weg te vinden in een internationale
samenleving. Met
China en India kunnen zij niet concurreren. Zij hebben veel
vanzelfsprekender
deel aan eigen tradities en gewoontes. Zij hebben een grote behoefte om
Nederland ‘te houden zoals het is’. Dat is
belangrijk voor het zich thuis
voelen in de wereld en soms ook voor het behoud van hun
persoonlijkheid. Immigranten
zijn een zeer zichtbare exponent van de internationalisering van de
samenleving.
Het is dan ook niet vreemd dat immigratie en immigranten het centrum
van de
cultuurstrijd rond de Nederlandse identiteit zijn geworden. De
‘Wilders-kiezers’ willen
de Nederlandse nationale identiteit, waarbij zij zich senang voelen,
behouden.
In hun ogen bedreigen immigranten de Nederlandse identiteit doordat ze
niet de
vanzelfsprekendheden van de ‘normale’ Nederlanders
in zich dragen. ‘We hebben
niets tegen buitenlanders’, zeggen ze, ‘als ze zich
maar aanpassen’. Anders is
het wegwezen. Alleen zo blijft in hun ogen de Nederlandse nationale
identiteit behouden.
Het andere kamp pleit voor een
principiële openheid voor het internationale en ‘de
ander’. De denkwereld van
de ‘Wilders-kiezers’ is voor hen een gruwelijke
herinnering aan rassenhaat. Vanuit
dit concept van zedelijkheid vormen immigranten een probleem. De
vrouwen en de
mannen dragen kleren die niet ‘normaal’ zijn. Ze
zijn moeilijker benaderbaar
omdat ze slecht Nederlands spreken.
Ze
zijn sneller opgewonden in het openbaar dan in Nederland de gewoonte
is. Een
aantal van hen is onaangepast in zijn gedrag: ze laten vuilnis
slingeren en
verwaarlozen hun woning. Kinderen zijn brutaler en later op straat.
Bovendien
zijn immigranten oververtegenwoordigd in de criminaliteit. Door hun
striktere
fatsoenscode nemen ‘Wilders-kiezers’ eerder
aanstoot aan immigranten dan
liberale en progressieve intellectuelen, die zelf ook niet zo veel van
regels
moeten hebben. Voor
overheidsinstanties werd de
moslim-immigrant een Nederlander: een Nederlander met een islamitisch
geloof,
die ingebed kon worden in structuren van verzuiling. De moskee werd nu
ook
aanspreekpunt voor overheidsbeleid. Ook de immigranten uit moslimlanden
gingen
zich minder zien als Turk of Marokkaan en meer als mensen met een
moslim-geloof. In de internationale wereld van de jaren negentig was
dat niet
alleen een identiteit binnen de grenzen van de Nederlandse samenleving.
Voor
een deel van de moslims betekende deze moslim-identiteit ook een
sterkere
verbondenheid met moslims elders in de wereld. Door van
‘allochtoon’ ‘moslim’
te worden werd de traditionele oriëntering op Marokko of
Turkije verbreed tot
een oriëntering op de hele Islamitische wereld. Soms op
‘door het boze Westen
onderdrukte moslims’, soms op fundamentalistische
groeperingen. Voor autochtone Nederlanders opende deze naamsverandering de mogelijkheid om de immigranten uit Marokko en Turkije meer als mede-Nederlanders te accepteren. Voor een deel is dat ook gebeurd. Tegelijkertijd mobiliseerde de benaming ‘moslim’ een arsenaal aan angsten en vooroordelen tegen de godsdienst in het algemeen en tegen de Islam in het bijzonder. Na de aanslagen van 2001 explodeerden die angsten. Dat werd versterkt door de reactie van de regering Bush die anti-Islam-gevoelens mobiliseerde. Er
zitten in de fundamentalistische Islam en in de mainstream-Islam van
het Midden
Oosten een aantal elementen die behoorlijk onprettig zijn. Toch
verklaart dat
onvoldoende de grote angst-reactie in de Nederlandse samenleving. Die
heeft veel
meer te maken met het beeld dat in Nederland en in het Westen bestaat
van de
Islam. De aanwezigheid van de Islam in Nederland, de toegenomen kracht
van de
Islam elders in de wereld en het Islamitisch terrorisme hebben
bestaande
westerse beelden van de Islam geactiveerd.. Dit beeld van de Islam is
in de 19e-eeuwse
(godsdienst)wetenschap ontstaan. In dit westerse beeld is de Islam in
essentie
een gewelddadige Arabische woestijngodsdienst, die per definitie niet
Europees
is. Dit beeld van de Islam is niet alleen verspreid onder de
‘Wilders-kiezers’
maar juist ook onder de vrijzinnige en liberale intellectuelen. Dat
geeft dit
Islam-beeld ook zijn ongekende kracht in de publieke discussie.
In die
tijd was Europa een zijtoneel van het economische centrum van de
wereld, dat
zich rondom de Indische Oceaan bevond. Moslim kooplieden zetten daar
een handelsnetwerk
op dat China, India, Oost-Afrika en het Midden-Oosten met elkaar
verbond.
Christenen uit die tijd konden moslims wel verafschuwen, maar ze konden
niet
met enig recht op hen neerkijken. Moslimstaten waren op alle gebieden
succesvoller. Het typische beeld van de moslim uit deze tijd is
dat van de
pasja die baadt in luxe: moreel verwerpelijk, maar toch ook stiekem te
benijden.
Daarentegen
waren Indo-Europese, Arische, godsdiensten als het christendom en het
boeddhisme bewegelijke en internationale godsdiensten, met een
progressief en
rationeel karakter. In deze tijd ontstaan daarbij verschillende
pogingen om het
niet-Semitische karakter van het christendom aan te tonen. Het zou een
godsdienst zijn die opgebloeid was onder de Grieken en die de boodschap
van de
profeten uit handen van het versteende Jodendom had gered. Anderen
overwogen de
mogelijkheid afscheid te nemen van de ‘Hebreeuwse
elementen’ in de Europese
cultuur (Matthew Arnold). Het negentiende-eeuwse wetenschappelijke
discours
over de inferioriteit van het Jodendom en de inferioriteit van de Islam komt uit dezelfde
wetenschappelijke
bronnen. De
combinatie van zo’n argwaan met een grote angst voor de Islam
is een gegeven
van dit moment. Die combinatie hoeft niet noodzakelijkerwijs vele jaren
te
duren. De inzet van moslims en anderen om een genuanceerder beeld van
de
Nederlandse Islam te scheppen kan op den duur vrucht dragen. Als de
nieuwe
politiek van Barack Obama doorzet en er internationaal een ontspannener
omgang
met de moslim-wereld op gang komt, zal ook dit zijn weerslag hebben op
de
discussies in Nederland. Dan zal de PVV niet op anti-Islam-agitatie
kunnen
blijven teren. Om
te voorkomen dat het maatschappelijke debat explodeert,
is het belangrijk de percepties
en bedoelingen van beide kanten in de cultuurstrijd te herkennen. Voor de vrijzinnige en
progressieve intellectuelen
is de
strijd rond immigranten een strijd tegen discriminatie.
D’66-leider Thom de
Graaf reageerde oprecht toen hij Anne Frank noemde in een debat met
Fortuyn.
Voor de ‘Wilders-kiezers’ is het een strijd tegen,
wat ze ervaren als een door
anderen (‘de linkse elite’) opgedrongen verandering
van de identiteit en
moraliteit van een samenleving, waarin ze zich ooit thuis voelden. |